In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1990, werd beschuldigd van het aanbieden van taxivervoer zonder de vereiste vergunning op 26 april 2018 in Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de eerste aanleg vernietigd, omdat dit slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de vereisten van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Tijdens de zitting op 14 januari 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte gehoord. De verdachte stelde dat hij via zijn werkgever was besteld door klanten, maar het hof achtte dit niet aannemelijk. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de genoemde datum taxivervoer heeft aangeboden zonder een geldige vergunning, zoals vereist door artikel 82b van de Wet Personenvervoer 2000.
De verdachte werd eerder veroordeeld tot een geldboete van € 180,00, maar de advocaat-generaal vorderde een hogere boete van € 900,00, waarvan € 600,00 voorwaardelijk. Het hof heeft de boete verhoogd, rekening houdend met de ernst van de overtreding en de impact op de regulering van taxivervoer. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 900,00 en 18 dagen hechtenis, met een voorwaardelijk deel van de boete. De uitspraak is gedaan door de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters aanwezig waren op de openbare zitting.