ECLI:NL:GHAMS:2021:3587

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
23-002399-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen opzettelijke invoer van cocaïne met persoonlijke omstandigheden van de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het medeplegen van de opzettelijke invoer van cocaïne. De tenlastelegging betrof de invoer van ongeveer 10.694,6 gram cocaïne op 28 juni 2020 te Schiphol, in vereniging met een ander. Tijdens de zitting in hoger beroep op 4 november 2021 heeft de verdachte ontkend op de hoogte te zijn geweest van de cocaïne in haar koffer, maar het hof oordeelde dat de omstandigheden en bewijsmiddelen voldoende wettig en overtuigend bewijs opleverden van haar betrokkenheid.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met haar zus de cocaïne heeft ingevoerd, en dat haar verklaring ongeloofwaardig was. De verdachte had eerder contact gehad met personen die betrokken waren bij drugshandel, en haar gedrag voorafgaand aan de reis wekte argwaan. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en kwam tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan het ten laste gelegde.

Wat betreft de strafmaat heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar jonge kinderen. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 48 maanden opgelegd, maar het hof besloot om 23 maanden voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van drie jaren. Dit werd gedaan om de impact op de kinderen te verzachten, ondanks de ernst van het feit. De op te leggen straf is gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002399-20
datum uitspraak: 18 november 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen
het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 15 oktober 2020 in de strafzaak onder
parketnummer 1516817120 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1988,
thans gedetineerd in P.I.V. HvB Nieuwersluis te Nieuwersluis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 november 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte
en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 28 juni 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 10694,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair vrijspraak bepleit. Opzet op de invoer van cocaïne heeft ontbroken. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen. Zij kan enkel verantwoordelijk worden gehouden voor de hoeveelheid cocaïne aangetroffen in haar eigen koffer.
De verdachte is op 28 juni 2020 samen met haar twee kinderen en zus van Suriname naar Nederland gereisd. Op Schiphol werd in de koffer van de verdachte en in de koffer van de zus van de verdachte, welke koffers op naam van de kinderen werden vervoerd, in totaal ruim 10,5 kilogram cocaïne aangetroffen. De cocaïne was verstopt in verpakkingen pudding, dessertmix en zakken met vis in een krant gewikkeld en in vrijwel gelijke hoeveelheden over de koffers verdeeld. De verdachte heeft verklaard dat zij niets wist van de cocaïne in haar koffer. Haar zus, met wie zij samenwoont in Suriname, althans [naam 1], een vriend van haar zus, zou de spullen in de koffers hebben gestopt.
Op 27 juni 2020 heeft de verdachte haar moeder in Nederland een Whatsapp-bericht gestuurd dat zij niemand in haar telefoon moest laten kijken en het gesprek moest wissen. In de telefoon van de verdachte staan meerdere contactpersonen vermeld die in het verleden betrokken zijn geweest bij de invoer van verdovende middelen of waarvan het vermoeden bestaat dat zij daarbij betrokken zijn geweest. Op 30 mei 2020 heeft een Whatsapp-gesprek plaatsgevonden met “[naam 2]”. In dit gesprek wordt van de zijde van de verdachte versluierd geïnformeerd naar de drugscontrole aan de “andere kant”. De verdachte heeft verklaard niet op de hoogte te zijn van de betrokkenheid van haar vriend [naam 3] bij drugssmokkel in 2018. Op haar telefoon is evenwel een Whatsapp-gesprek aangetroffen tussen de verdachte en een zekere “[naam 4]” van 28 september 2018. Dit is een dag na de aanhouding van haar man en zijn moeder wegens drugssmokkel. De verdachte appt daarin dat ze van “probleem” gehoord heeft, dat ze [naam 5] gevraagd heeft waarom zij niets van [naam 3] hoorde, dat er iets niet klopte en zij vraagt “[naam 4]” of hij die advocaat al heeft gesproken. Voorts heeft de verdachte wisselend, en op enkele punten tegenstrijdig met de verklaringen van de medeverdachte (haar zus), verklaard. Zo heeft de
verdachte over de aanschaf van de tickets in eerste instantie verklaard dat haar man deze heeft gekocht en zij en haar zus daarbij niet aanwezig waren terwijl haar zus verklaarde dat de tickets bij het reisbureau zijn gekocht in aanwezigheid van de verdachte, haar zus en de kinderen. Bij dit alles komt nog dat volgens de zus van de verdachte een goede vriend van die zus, een zekere [naam 1], met wie zij dagelijks contact had, de etenswaren met daarin de drugs zou hebben aangeleverd, maar dat zij zijn telefoonnummer niet in haar telefoon heeft. Dit maakt de verklaring over [naam 1], die de drugs buiten medeweten van de zussen zou hebben aangeleverd, te meer onwaarschijnlijk.
Deze feiten en omstandigheden tonen aan dat (het niet anders kan zijn dan dat) de verdachte op de hoogte was van de cocaïne die zij samen met haar zus Nederland heeft binnengesmokkeld. Haar verklaring dat zij niets van de drugs afwist is ongeloofwaardig.
Wettig en overtuigend is dan ook bewezen dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met haar zus 10.694,6 gram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 28 juni 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 10694,6 gram, cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 45 maanden met aftrek.
De raadsman heeft bepleit dat bij de strafmaat rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft geen justitiële achtergrond en veroorzaakt in de Penitentiaire inrichting geen problemen. De voorwaardelijke invrijheidstelling zou pas in het voorjaar van 2023 plaatsvinden. Dat vormt een zware last voor de jonge kinderen van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met haar zus schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ruim
10,5 kilogram cocaïne. De ingevoerde hoeveelheid cocaïne was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van en handel in cocaïne gaat daarnaast gepaard met andere vormen van criminaliteit, waaronder gewelds- en levensdelicten. Daarnaast plegen gebruikers van cocaïne niet zelden strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Op grond van de aard en de ernst van het feit, mede in aanmerking nemende de hoeveelheid cocaïne die is ingevoerd en de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, zou een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals opgelegd in eerste aanleg passend zijn.
In de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, met name de situatie met betrekking tot de kinderen van de verdachte, ziet het hof echter redenen een gedeelte van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Daarbij weegt in het voordeel van de verdachte nog mee dat zij blijkens een haar betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 oktober 2021 niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Het hof houdt bij de bepaling van het onvoorwaardelijk strafdeel rekening met het begin van het schooljaar van de kinderen, zoals door de raadsman bepleit.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 23 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie (3) jaren, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
23 (drieëntwintig) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. S. Clement en mr. N.C. Laatsch, in tegenwoordigheid van mr. B. van Vliet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 november 2021.
Mr. N.C. Laatsch is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]