In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1990, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 21 augustus 2020, waarin hij was veroordeeld voor het aanbieden van taxivervoer zonder de vereiste vergunning. De tenlastelegging betrof een incident op 18 oktober 2018, waarbij de verdachte als bestuurder van een personenauto taxivervoer had aangeboden op het Damrak in Amsterdam zonder een geldige vergunning, zoals vereist door artikel 82b van de Wet Personenvervoer 2000.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 14 januari 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte gehoord. Het hof heeft het verweer van de verdachte verworpen, dat hij via zijn werkgever telefonisch was besteld door een klant. Het hof oordeelde dat dit niet aannemelijk was. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en heeft het vonnis van de eerste aanleg vernietigd.
De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 900,00, waarvan € 600,00 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte met zijn handelen het overheidsbeleid ten aanzien van taxivervoer heeft gefrustreerd en andere taxichauffeurs heeft benadeeld. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet Personenvervoer 2000.