In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met een hennepkwekerij. De betrokkene, geboren in 1980, was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. De politierechter had de betrokkene verplicht tot betaling van € 21.717,04 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 14 januari 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een lagere verplichting tot betaling van € 15.000,00 aan de Staat heeft gevorderd. De verdediging stelde dat de betrokkene geen voordeel had genoten, maar juist verlies had geleden. Het hof heeft de verklaringen van de betrokkene over de opbrengst van de hennepkwekerij als onvoldoende eenduidig beoordeeld en heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op objectieve ervaringsgegevens en rapporten.
Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene in de periode van 5 december 2015 tot 3 mei 2016 hennep heeft geteeld en dat de totale bruto opbrengst per oogst € 14.521,87 bedraagt. Na aftrek van kosten, waaronder elektriciteitskosten en afschrijvingskosten, is het hof tot de conclusie gekomen dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 12.652,80 bedraagt. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de betrokkene verplicht tot betaling van dit bedrag aan de Staat. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 253 dagen.