ECLI:NL:GHAMS:2021:3568

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
200.286.691/01 en 200.286.741/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake dwangsom door Gemeente Amsterdam voor niet tijdige plaatsing kunstwerk

In deze zaak heeft de Gemeente Amsterdam een dwangsom verbeurd door een kunstwerk niet tijdig te plaatsen. De appellante, een kunstenaar, had in opdracht van de gemeente een kunstwerk vervaardigd dat op een specifieke locatie in Amsterdam zou worden geplaatst. Na protest van buurtbewoners besloot de gemeente in 2016 het kunstwerk niet op die locatie te plaatsen. In een eerdere kortgedingprocedure in 2018 werd de gemeente veroordeeld tot plaatsing van het kunstwerk op een alternatieve locatie, onder dreiging van een dwangsom van € 50.000,-. De appellante stelt dat de gemeente deze veroordeling niet is nagekomen, waardoor de dwangsom verbeurd is verklaard.

De gemeente heeft vervolgens een executiegeding aangespannen en heeft bij het hof verzocht om opheffing of matiging van de dwangsom. Het hof oordeelt dat de dwangsom inderdaad is verbeurd, maar ziet geen aanleiding om een tweede, hogere dwangsom op te leggen, zoals de appellante heeft verzocht. In de procedure voor opheffing of matiging van de dwangsom ziet het hof geen grond om aan de verzoeken van de gemeente tegemoet te komen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 19 oktober 2021, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Het hof heeft op 16 november 2021 een verkort arrest uitgesproken, waarin de vorderingen van de gemeente zijn afgewezen en de proceskosten zijn toegewezen aan de appellante. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gemeente de kosten moet vergoeden, ongeacht een eventuele verdere procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummers: 200.286.691/01 KG en 200.286.741 SKG
zaaknummer/rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/687466 / KG ZA 20-652
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 november 2021
inzake
[appellante] ,
wonend te [woonplaats] ,
in
200.286.691/01 KGappellante, tevens incidenteel geïntimeerde,
in
200.286.741 SKGgedaagde,
advocaat: mr. M.R. de Zwaan te Amsterdam,
tegen
GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
in
200.286.691/01 KGgeïntimeerde, tevens incidenteel appellante,
in
200.286.741 SKGeiseres,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellante] en de gemeente genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellante] heeft in opdracht van de gemeente een kunstwerk vervaardigd, dat op een locatie in Amsterdam zou worden geplaatst. De gemeente heeft na protest van buurtbewoners in 2016 besloten het kunstwerk niet op die locatie te plaatsen. In een door [appellante] aangespannen kortgedingprocedure heeft dit hof in 2018 de gemeente op straffe van een dwangsom van € 50.000,- veroordeeld tot plaatsing van het kunstwerk op een alternatieve locatie. Volgens [appellante] is de gemeente die veroordeling niet nagekomen en is de dwangsom verbeurd. De gemeente heeft daarop een executiegeding aanhangig gemaakt (200.286.691/01 KG) en daarnaast op de voet van artikel 611d Rv bij dit hof als dwangsomrechter opheffing dan wel matiging van de dwangsom gevorderd (200.286.741 SKG). In de eerste zaak deelt het hof het oordeel van de rechtbank dat de dwangsom is verbeurd, maar dat geen aanleiding bestaat een tweede, hogere dwangsom op te leggen, zoals [appellante] wil. In de andere zaak ziet het hof geen grond voor opheffing of matiging van de dwangsom.
2a. Het hoger beroep in het executiegeding (200.286.691/01 KG)
[appellante] is bij dagvaarding van 30 november 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 5 november 2020, onder bovenvermeld zaaknummer/rolnummer in kort geding gewezen tussen de gemeente als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [appellante] als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie. De appeldagvaarding bevat de grieven. Op de rol heeft [appellante] geconcludeerd overeenkomstig de appeldagvaarding.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met een productie.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover daarbij de vorderingen van de gemeente werden toegewezen en de vorderingen van [appellante] werden afgewezen en alsnog de vorderingen van de gemeente zal afwijzen en de vorderingen van [appellante] zal toewijzen, met veroordeling van de gemeente in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
De gemeente heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [appellante] en - in incidenteel appel - tot vernietiging van het bestreden vonnis voor zover daarbij de vorderingen van de gemeente werden afgewezen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog toewijzing van die vorderingen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
[appellante] heeft in incidenteel appel geconcludeerd tot ongegrond verklaring daarvan, met beslissing over de proceskosten.
2b. Het geding in de artikel 611d Rv procedure (200.286.741 SKG)
De gemeente heeft bij dagvaarding van 2 december 2020 op de voet van artikel 611d Rv in kort geding gevorderd dat het hof de in zijn arrest van 30 januari 2018 opgenomen dwangsom opheft dan wel matigt tot nihil, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten met nakosten en rente. De gemeente heeft vervolgens geconcludeerd overeenkomstig de dagvaarding en producties in het geding gebracht.
Bij memorie van antwoord, met producties, heeft [appellante] geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de gemeente, met veroordeling van de gemeente in de kosten van het geding met nakosten en rente.
2c. De mondelinge behandeling op 19 oktober 2021 in beide zaken
Ter terechtzitting van 19 oktober 2021 hebben partijen beide zaken doen bepleiten; [appellante] door mr. De Zwaan voornoemd en mr. C. Kan, advocaat te Amsterdam en de gemeente door mr. F.A. Linssen en mr. J. Liauw-A-Joe, beiden advocaat te Amsterdam, allen aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Beide partijen hebben toen nog producties in het geding gebracht. Partijen hebben tijdens en na de zitting getracht beide zaken minnelijk te regelen. Afgesproken is dat, als dat niet binnen twee weken zou lukken, het hof op 16 november 2021 in beide zaken een verkort arrest zou uitspreken, waarvan de motivering zo spoedig mogelijk daarna zou volgen.
Op de rolzitting van 2 november 2021 hebben partijen het hof bericht dat een minnelijke regeling niet tot stand is gekomen en arrest gevraagd.

3.Feiten

(volgt later)

4.Beoordeling

(volgt later)

5.Beslissing

Het hof:
in 200.286.691/01 KG:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover
in conventiegewezen en doet in zoverre opnieuw recht als volgt:
wijst de vorderingen van de gemeente af;
veroordeelt de gemeente in de proceskosten in conventie, aan de zijde van [appellante] begroot op € 304,00 aan verschotten en € 980,00 voor salaris;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover in reconventie gewezen;
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten in principaal hoger beroep draagt;
veroordeelt de gemeente in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellante] begroot op € 1.114,00 voor salaris;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in 200.286.741/01 SKG:
wijst de vordering van de gemeente af;
veroordeelt de gemeente in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [appellante] begroot op € 332,00 aan verschotten en € 2.228,00 voor salaris en op € 163,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Wabeke, J.C.W. Rang en E.A. Minderhoud en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 november 2021.