ECLI:NL:GHAMS:2021:3545

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
23-002906-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenconflict met mishandeling en bedreiging; vrijspraak zwaar lichamelijk letsel; verwerping beroep op noodweer en psychische overmacht

In deze zaak, die voortvloeit uit een burenconflict, heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1957, was aangeklaagd voor mishandeling en bedreiging met zware mishandeling, gepleegd op 24 oktober 2015 in Haarlem. De tenlastelegging omvatte het slaan van de buurvrouw, [benadeelde 1], en het bedreigen van de buurman, [benadeelde 2], met een aluminium pijp. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het deel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op zwaar lichamelijk letsel, omdat het letsel niet als zodanig kon worden aangemerkt. Het hof verwierp ook de beroepen op noodweer en psychische overmacht, waarbij het oordeelde dat de verdachte de gewelddadige situatie zelf had veroorzaakt en dat zijn gedragingen niet als verdedigingshandelingen konden worden gekwalificeerd. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren met een proeftijd van 1 jaar. Daarnaast werden vorderingen van de benadeelde partijen, [benadeelde 1] en [benadeelde 2], tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002906-19
datum uitspraak: 26 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) van 31 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-219678-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 oktober 2015 in de gemeente Haarlem, [benadeelde 1] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde 1] :
- in het gezicht te slaan en/of te stompen en/of
- te tackelen en/of (met een zwaai) ten val te brengen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken (linker)pols ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 24 oktober 2015 in de gemeente Haarlem, [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een (aluminium) staaf/pijp (van ongeveer 40 cm) een of meer slaande beweging(en) heeft gemaakt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Deelvrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde zwaar lichamelijk letsel

Het hof is van oordeel dat het letsel dat door de gedragingen van de verdachte bij aangeefster [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1] ) is veroorzaakt, te weten een gebroken (linker)pols, in dit geval niet zonder meer als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt, nu concrete (medische) informatie hierover ontbreekt. De polsfractuur is rechtgezet zonder operatief ingrijpen en de fysiotherapie is na ruim twee maanden beëindigd. Uit de verklaring van de traumachirurg van 10 februari 2016 volgt dat er ook sprake is van forse artrose die pre-existent aanwezig was. Er is geen concrete medische informatie die inzicht geeft in de aard van de nog bestaande pijnklachten. Dit is ontoereikend om het letsel aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. De verdachte zal daarom van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Bespreking gevoerd verweer ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde

De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van zijn pleitnotities op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, omdat hem een gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt nu [benadeelde 1] hem heeft aangevallen. Daartoe is het volgende aangevoerd. Nadat de escalatie tussen haar man, [benadeelde 2] (hierna: [benadeelde 2] ), en de verdachte was afgelopen en de verdachte wegliep, trok [benadeelde 1] hem terug aan zijn rechterarm, terwijl zij haar man ophitste de verdachte te slaan met het voorwerp dat hij in zijn hand hield. Hierdoor zag de verdachte zich geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding tegen zijn eigen lijf waartegen hij zich mocht verdedigen en maakte een beweging met zijn linkerhand in de richting van het gezicht van [benadeelde 1] om los te komen. Hierna pakte [benadeelde 1] met twee handen zijn linkerarm vast. De verdachte heeft in reactie hierop met zijn linkerarm een afweerbeweging gemaakt, om de aanval van [benadeelde 1] tot een einde te brengen. Hierbij is zijn linkerbeen ook naar voren gegaan waardoor [benadeelde 1] is gevallen. Ook die handeling valt binnen de grenzen van de noodzakelijke verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Vooropgesteld wordt dat er ten tijde van de tenlastegelegde feiten sprake was van een langdurig burenconflict tussen de verdachte en zijn vrouw en aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Op 24 oktober 2015 is het conflict geëscaleerd. Gezien dit langdurig burenconflict zal het hof behoedzaam omgaan met de beschikbare verklaringen in het dossier, temeer nu de verklaringen van de verdachte en zijn vrouw over hetgeen zich op 24 oktober 2015 heeft afgespeeld, lijnrecht staan tegenover hetgeen aangevers [benadeelde 2] en [benadeelde 1] hierover hebben verklaard. Om de verklaringen van de aangevers voor het bewijs te kunnen bezigen, dienen die niet op zichzelf te staan, maar op essentiële onderdelen te worden ondersteund door andere- uit meer objectieve bron afkomstige- bewijsmiddelen. Een deel van het incident is zichtbaar op camerabeelden. Deze beelden zijn van voldoende kwaliteit om op basis daarvan waarnemingen te kunnen doen. Het hof stelt mede aan de hand van het proces-verbaal met daarin een beschrijving van de beschikbare camerabeelden, de volgende feiten en omstandigheden vast.
Vaststelling van feiten
De verdachte loopt op 24 oktober 2015 van zijn woning naar zijn auto, pakt daaruit een stuk aluminium pijp en loopt naar [benadeelde 2] toe. Er ontstaat een handgemeen, waarbij [benadeelde 2] door een duw van de verdachte ten val komt. Terwijl [benadeelde 2] op de grond ligt maakt de verdachte dreigende bewegingen richting [benadeelde 2] , door de pijp meerdere keren naar voren en naar achteren te bewegen. Nadat [benadeelde 2] is opgestaan lopen de verdachte en [benadeelde 2] in de richting van de woonboot van [benadeelde 2] , waarbij de verdachte dreigende bewegingen blijft maken met de pijp, door deze met snelle bewegingen naar voren en naar achteren te bewegen.
De vrouw van de verdachte komt bij het conflict staan, waarna ook [benadeelde 1] zich bij het gezelschap voegt. Enkele seconden later lopen de verdachte en zijn vrouw weg van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] , waarna [benadeelde 1] de verdachte bij zijn rechteronderarm vastpakt. De verdachte geeft [benadeelde 1] een klap in haar gezicht met zijn linkerhand, terwijl hij de pijp nog vast heeft in zijn rechterhand. [benadeelde 1] pakt de linker onderarm van de verdachte met twee handen vast en de verdachte probeert zijn arm los te krijgen. Hierna gooit hij [benadeelde 1] met een zwaai op de grond.
Beoordeling
Bij de beoordeling of de verdachte een beroep op noodweer toekomt, dienen de concrete omstandigheden van het geval te worden betrokken, waaronder ook het gedrag van de betrokkenen kort voor de tenlastegelegde gedraging. In dat verband is van belang dat de verdachte degene is geweest die de gewelddadige situatie heeft veroorzaakt en de confrontatie heeft opgezocht. Hierbij is [benadeelde 2] door de verdachte bedreigd met een aluminium pijp, en heeft [benadeelde 1] enkel haar partner tegen het gewelddadige gedrag van de verdachte geprobeerd te beschermen. Zo beschouwd kunnen de gedragingen van [benadeelde 1] , te weten het enkel vastpakken van de rechteronderarm van de weglopende verdachte, terwijl de verdachte in zijn rechterhand de pijp vasthield waarmee hij kort daarvoor de dreigende bewegingen had gemaakt richting [benadeelde 2] , en het vastpakken van de linker onderarm van de verdachte in reactie op de klap die de verdachte [benadeelde 1] met zijn linkerhand gaf, in de omstandigheden van dit geval niet als een dusdanige aanranding worden aangemerkt dat deze noopten tot een noodzakelijke verdediging van verdachtes eigen lijf of goed. Ten overvloede overweegt het hof dat de handelingen van de verdachte, gelet op diens bedoeling en de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedrag, niet kunnen worden aangemerkt als verdedigingshandelingen. Zijn handelingen moeten – naar de kern bezien – als aanvallend worden aangemerkt.
De verdachte komt dan ook geen beroep op noodweer toe, nu van een noodweersituatie geen sprake was.

Bewijsmiddelen

Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde:
1. Een
proces-verbaal van bevindingenmet nummer PL1100-2015256124-15 van 31 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [doorgenummerde pagina’s 40 tot en met 42]:
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van de verbalisant:
Op zaterdag 31 oktober 2015 stelde ik, verbalisant, een onderzoek in naar aanleiding van de gepleegde mishandeling. Ik heb een cd-rom verkregen, welke afkomstig was van aangever [benadeelde 2] . Ik heb het volgende waargenomen:
15.38.32 uur:
Ik zie rechts in beeld een persoon bij een auto staan. Deze persoon betreft de mij ambtshalve bekende verdachte [verdachte] . Ik zie dat [verdachte] naar links loopt. Ik zie dat [verdachte] aankomt bij een andere man komt. Deze persoon betreft de mij ambtshalve bekende aangever [benadeelde 2] .
15.38.55 uur:
Ik zie dat [verdachte] en [benadeelde 2] een handgemeen krijgen. Ik zie dat [verdachte] een duw geeft met zijn linkerhand tegen [benadeelde 2] . Ik zie dat [benadeelde 2] op de grond valt. Ik zie dat [verdachte] een zilverkleurig, lang voorwerp in zijn handen heeft van ongeveer veertig centimeter lang. Ik zie dat dit voorwerp lijkt op een pijp. Ik zie dat [verdachte] de pijp in zijn rechterhand heeft. Ik zie dat [benadeelde 2] nog steeds op de grond ligt. Ik zie dat [verdachte] de pijp meerdere keren naar achteren en naar voren beweegt. Ik zie dat [verdachte] dreigende bewegingen maakt in de richting van [benadeelde 2] .
15.39.10 uur:
Ik zie dat [benadeelde 2] opstaat. Ik zie dat [verdachte] en [benadeelde 2] nog steeds ruzie hebben met elkaar. Ik zie dat [benadeelde 2] achterwaarts loopt in de richting van de camera die op dat moment aan het filmen is. Ik zie dat [verdachte] dreigende bewegingen blijft maken met de pijp. Ik zie dat [verdachte] de pijp met snelle bewegingen van achteren naar voren beweegt.
15.39.12 uur:
Ik zie dat er een vrouw bij komt staan. Deze vrouw betreft vermoedelijk de vrouw van [verdachte] . Nader te noemen: [naam ] .
15.39.32 uur:
Ik zie dat [verdachte] en [benadeelde 2] nog steeds ruzie met elkaar hebben. Ik zie dat er nog een vrouw bij komt staan. Deze vrouw betreft vermoedelijk de vrouw van [benadeelde 2] . Nader te noemen: [benadeelde 1] .
15.39.43 uur:
Ik zie dat [verdachte] en [naam ] weglopen van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] . Ik zie dat [benadeelde 1] de rechterarm van [verdachte] vastpakt. Ik zie dat [verdachte] een klap geeft met zijn linkerhand tegen het gezicht van [benadeelde 1] . Ik zie dat [verdachte] de pijp nog steeds vast heeft in zijn rechterhand.
15.39.51 uur:
Ik zie dat [benadeelde 1] met beiden handen de linkerarm van [verdachte] vastpakt.
15.39.53 uur:
Ik zie dat dat [verdachte] zijn linkerarm zich los probeert te krijgen. Ik zie dat dit niet lukt. Ik zie dat [benadeelde 1] de arm van [verdachte] vast blijft houden met haar beiden handen.
15.39.56 uur:
Ik zie dat [verdachte] [benadeelde 1] met zwaai op de grond gooit. Ik zie dat [benadeelde 1] op de grond valt.
2. Een
proces-verbaal van bevindingenmet nummer PL1100-2015256124-12 van 28 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 37 tot en met 39].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van de verbalisant:
Ik, verbalisant, ben werkzaam als wijkagent, waaronder de [adres 2] vallen. Genoemde betrokkene (
het hof begrijpt: de verdachte en de aangevers [benadeelde 2] en [benadeelde 1] )hebben meer dan 10 jaar een burenconflict
.In afgelopen jaren is er meerdere malen melding dan wel aangifte gedaan door [verdachte] over feiten gepleegd door [benadeelde 2] . [verdachte] gaf aan overlast te hebben van [benadeelde 2] . [benadeelde 2] gaf aan overlast te hebben [verdachte] .
3. Een
proces-verbaal van verhoormet nummer PL1100-2015256124-9 van 25 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] [doorgenummerde pagina’s 16 tot en met 20].
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven als de op 25 oktober 2015 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van de
verdachte:
Ik ben naar mijn auto gelopen en heb uit de kofferbak van mijn auto een stuk aluminium pijp gepakt.
4. De verklaring van de
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 31 juli 2019.
Ik heb de pijp omhoog gehouden en met de pijp gedreigd.
Ik duwde mevrouw [benadeelde 1] met de vlakke hand, zette mijn rechter voet achter haar en toen is zij gevallen.
5. Een proces-verbaal van
aangiftemet nummer PL1100-2015256124-1 van 24 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] [doorgenummerde pagina’s 22 tot en met 23].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 24 oktober 2015 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van aangeefster
[benadeelde 1] :
Op zaterdag 24 oktober 2015, omstreeks 15:30 uur, kwam ik samen met mijn man, [benadeelde 2] , terug van boodschappen doen. Wij wonen op de [adres 2] in een woonboot.
Ik zag dat [verdachte] naar mijn man toe liep. Ik zag dat hij een ijzeren staaf, van ongeveer 40 centimeter, in zijn rechterhand vast hield. Ik zag vervolgens dat mijn man en [verdachte] bij onze auto stonden. Ik zag vervolgens dat mijn man op de grond viel. Ik zag dat [verdachte] vervolgens meerdere keer dreigde mijn man te slaan met de ijzeren staaf. Ik zag namelijk dat [verdachte] slaande bewegingen maakte met de ijzeren staaf in de richting van mijn man.
Mijn man en [verdachte] verplaatsten zich ondertussen richting onze woonboot. Ik zag dat [verdachte] mijn man bleef bedreigen door slaande bewegingen te maken en te duwen. Ik ben vervolgens naar mijn man gelopen. Er werd over een weer geduwd en opeens kreeg ik een vuistslag van [verdachte] op mijn gezicht. Hierna kwam ik in de knoop met zijn arm en viel ik op de grond. Ik moet naar het ziekenhuis, omdat ik letsel heb aan mijn hand en hoofd.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
6. Een proces-verbaal van
aangiftemet nummer PL1100-2015256149-1 van 24 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] [doorgenummerde pagina’s 47 tot en met 48].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 24 oktober 2015 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
aangever [benadeelde 2] :
Ik wens aangifte te doen van bedreiging. Vandaag kwam ik samen met mijn vrouw thuis van boodschappen doen. Mijn buurman [verdachte] kwam op mij af. Hij hield een ijzeren pijp in zijn rechterhand, daarbij de rechterarm naar achteren houdend alsof hij mij ging slaan. Ik verkeerde ook in de veronderstelling dat hij mij ging slaan. Het beangstigde mij, ik schrok ervan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 24 oktober 2015 in de gemeente Haarlem, [benadeelde 1] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde 1] :
- in het gezicht te slaan en
- ( met een zwaai) ten val te brengen;
2.
hij op 24 oktober 2015 in de gemeente Haarlem, [benadeelde 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een pijp (van ongeveer 40 cm) slaande bewegingen gemaakt.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Noodweerexces
Uit hetgeen het hof hiervoor met betrekking tot het gedane beroep op noodweer ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft overwogen, volgt dat er naar het oordeel van het hof geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat reeds daarom het door de verdediging gedane beroep op noodweerexces ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde wordt verworpen.
Psychische overmacht
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman bepleit dat de verdachte handelde uit psychische overmacht en dat hij daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat er sprake was van een van buiten komende drang waaraan de verdachte geen weerstand kon en ook niet behoefte te bieden. Het voortdurend burenconflict en pesterijen van de zijde van [benadeelde 2] maakte dat toen de verdachte zijn woning binnenliep en zijn vrouw daar overstuur aantrof ten gevolge van de zware beledigingen aan haar adres, de emmer van de verdachte overliep waardoor hij in een geestestoestand terecht kwam waaraan hij geen weerstand kon bieden. Hij wilde op [benadeelde 2] afgaan om hem duidelijk te maken dat het over moest zijn met het jarenlange beledigen en schelden. Omdat hij had gezien dat [benadeelde 2] een voorwerp in zijn handen had liep hij eerst naar zijn auto en pakte daaruit ter verdediging een aluminium staaf. Hierna liep hij in een roes op [benadeelde 2] af en werd door hem geslagen met een ruitenwisser. [benadeelde 2] probeerde de verdachte ook tot tweemaal toe een kopstoot geven. In reactie hierop heeft de verdachte gedreigd [benadeelde 2] te slaan met de aluminium pijp.
Het hof verwerpt ook dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Het hof is van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat de verdachte, alvorens [benadeelde 2] te bedreigen met de aluminium pijp, door [benadeelde 2] is geslagen met een ruitenwisser en dat deze hem tot tweemaal toe geprobeerd heeft een kopstoot te geven. Het dossier biedt voor deze lezing onvoldoende concrete aanknopingspunten. Het hof gaat uit van de feiten zoals die hiervoor bij de beoordeling van het beroep op noodweer ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde zijn vastgesteld.
Het hof heeft acht geslagen op het sfeerproces-verbaal in het dossier, waaruit de conclusie volgt dat het incident op 24 oktober 2015 tussen de aangevers en de verdachte niet op zichzelf staat, nu de verdachte en aangevers sedert jaren verwikkeld zijn geweest in een burenruzie.
Het hof heeft ook acht geslagen op de door de verdediging overgelegde verklaring van registerpsycholoog drs. [psycholoog] van 11 december 2015, voor zover inhoudende dat

behandeling van de toenmalige problematiek van de heer [verdachte] primair was gericht op het voorkomen dat het van zijn kant uit de hand zou lopen richting zijn twee kwelgeesten. De behandeling omvatte een combinatie van een ondersteunend en structurerend contact en cognitieve gedragstherapie (…). Ook werd geoefend met een ‘delictspreventiescenario’: hoe te handelen bij een provocatie van de kant van de twee betrokken buren om geen gevecht te beginnen. (…) De behandeling werd eind maart 2011 afgesloten, omdat het psychische/emotionele evenwicht van betrokkene zodanig hersteld was dat er geen sprake meer was van een ernstige overspannenheid en evenmin van een bovengemiddeld risico op dat betrokkene zich tegenover de twee betrokken buren niet meer in de hand zou kunnen houden bij een provocatie van hun kant.”
Het hof stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op psychische overmacht sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon – en ook niet behoefde te – bieden. Uit de stukken van het geding en het verhandelde ter terechtzitting is weliswaar aannemelijk geworden dat de verdachte heeft gehandeld onder omstandigheden die
medezijn terug te voeren op het langdurige conflict waardoor hij gefrustreerd was en enige druk heeft ervaren. Echter, niet is aannemelijk geworden dat deze druk ten tijde van het begaan van de feiten bij de verdachte een zodanige gemoedstoestand had veroorzaakt, dat hij redelijkerwijs onmogelijk anders
konen
behoefdete handelen dan hij gedaan heeft. Anders gezegd: het jarenlange conflict met zijn buren en de beledigingen aan het adres van zijn echtgenote verklaren wellicht het handelen van de verdachte, maar verontschuldigen dit niet. Het hof wijst in dit verband nog op de verklaring van voornoemde psycholoog [psycholoog] , waaruit blijkt dat de behandeling van de problematiek van verdachte eind maart 2011 was afgerond, omdat zijn psychisch/emotionele evenwicht voldoende was hersteld. Het verweer wordt verworpen.
Voor zover de verdediging heeft bedoeld ook een beroep op psychische overmacht te doen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde, verwerpt het hof dit verweer op dezelfde gronden.
Voorwaardelijke verzoek(en)
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het voorwaardelijke verzoek gedaan
de psycholoog drs. [psycholoog] dan wel een onafhankelijke psycholoog op te roepen als getuige teneinde het beroep op psychische overmacht aannemelijk te maken.
Het verzoek tot het horen als getuige van [psycholoog] of een onafhankelijke psycholoog wordt afgewezen, omdat het hof zich voldoende voorgelicht acht op grond van de stukken die zich in het dossier bevinden. Gelet op de onderbouwing van het verzoek in het licht van het overige bewijsmateriaal is de noodzaak tot het horen van een psychloog niet gebleken.
Voor zover de raadsman zijn overige tijdens de regiebehandeling in hoger beroep gedane verzoeken heeft herhaald, verwijst het hof naar de overweging van het hof in het proces-verbaal ter terechtzitting van 31 mei 2021. Hetgeen de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht ter onderbouwing van zijn herhaalde verzoeken maakt de reeds eerder genomen beslissingen op deze verzoeken niet anders.
De verdachte is strafbaar, omdat geen (andere) omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot taakstraf voor de duur van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn buurvrouw door haar in het gezicht te slaan en haar op de grond te gooien. Daarnaast heeft hij zijn buurman bedreigd door met een pijp dreigende slaande bewegingen te maken in diens richting, terwijl deze op de grond lag. Door zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van zijn buurvrouw geschonden en zijn buurman serieuze gevoelens van angst en onveiligheid bezorgd. Het hof heeft oog voor de omstandigheid dat sprake is van een langlopend burenconflict en dat de gemoederen hoog zijn opgelopen. De door de verdachte gekozen methoden zijn echter onacceptabel. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Gelet op de ernst van de feiten kan de door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf in beginsel passend worden geacht. Het hof ziet echter in de ouderdom van de bewezenverklaarde feiten, de overschrijding van de redelijke termijn in zowel eerste aanleg en in hoger beroep, de deelvrijspraak van het strafverzwarende bestanddeel zwaar lichamelijk letsel ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit en de nadelige gevolgen van de strafzaak voor de verdachte, aanleiding om de taakstaf in een geheel voorwaardelijke vorm op te leggen, waarbij ook de duur van de proeftijd wordt beperkt tot één jaar.
Het hof acht, alles afwegende, een
geheelvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het hof ziet geen aanleiding om aan de verdachte een contactverbod en/of een locatieverbod op te leggen in de vorm van bijzondere voorwaarden of in de vorm van vrijheidsbeperkende maatregelen als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.072,41, bestaande uit € 572,42 aan materiële kosten en € 2.500,-aan immateriële kosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 1.357,41. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de materiële schade zal toewijzen met uitzondering van de schadeposten die zien op de oorbel en de reparatie van de ketting en de immateriële schade zal toewijzen tot een bedrag van € 2.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden, bestaande uit kosten voor medicijnen, fysiotherapie, het maken van foto’s en reiskosten. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Het hof concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 357,41 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit, tot de dag van de voldoening. Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost immateriële schade komt voor gedeeltelijke vergoeding in aanmerking. Het hof schat de immateriële schade op een bedrag van € 500-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit, tot de dag van de voldoening. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering, gelet op het feit dat het bewezenverklaarde feit is begaan binnen de sfeer van een langslepend burenconflict en gelet op hetgeen ter onderbouwing van de vordering naar voren is gebracht, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 508,52, bestaande uit € 8,52 aan materiële kosten en € 500,- aan immateriële kosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 208,52. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering tot immateriële schade volledig zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Materiële schade
De reiskosten van de benadeelde partij van € 8,52 moeten worden aangemerkt als proceskosten en het hof zal deze als zodanig toewijzen.
Immateriële schade
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost immateriële schade komt voor gedeeltelijke vergoeding in aanmerking. Het hof schat de immateriële schade op een bedrag van € 100,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit, tot de dag van de voldoening. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering, gelet op het feit dat het bewezenverklaarde feit is begaan binnen de sfeer van een langslepend burenconflict en gelet op hetgeen ter onderbouwing van de vordering naar voren is gebracht, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in zijn vordering niet worden ontvangen en kan hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 857,41 (achthonderdzevenenvijftig euro en eenenveertig cent)bestaande uit
€ 357,41 (driehonderdzevenenvijftig euro en eenenveertig cent)materiële schade en
€ 500,00 (vijfhonderd euro)immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 857,41 (achthonderdzevenenvijftig euro en eenenveertig cent)bestaande uit
€ 357,41 (driehonderdzevenenvijftig euro en eenenveertig cent)materiële schade
en € 500,00 (vijfhonderd euro)immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
17 (zeventien)dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 24 oktober 2015.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 100,00 (honderd euro)ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 8,52 (acht euro en tweeënvijftig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 100,00 (honderd euro)als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 24 oktober 2015.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. J.W.P. van Heusden en mr. R.A.E. van Noort, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 oktober 2021.