ECLI:NL:GHAMS:2021:3530
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 32.362,12. De betrokkene was eerder op 15 juni 2020 vrijgesproken van de tenlastelegging in de onderliggende strafzaak. De politierechter had de vordering van het openbaar ministerie afgewezen, waarop het openbaar ministerie hoger beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 oktober 2021 heeft de advocaat-generaal opnieuw gevorderd dat de betrokkene verplicht wordt gesteld tot betaling van het geschatte bedrag aan de Staat. De raadsman van de betrokkene heeft echter betoogd dat de vordering afgewezen moet worden, gezien de vrijspraak in de strafzaak. Het hof heeft geoordeeld dat, nu de betrokkene is vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan door het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Deze beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters P.C. Römer, J.D.L. Nuis en E. van Die zitting hadden, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 november 2021.