ECLI:NL:GHAMS:2021:3530

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
23-001392-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 32.362,12. De betrokkene was eerder op 15 juni 2020 vrijgesproken van de tenlastelegging in de onderliggende strafzaak. De politierechter had de vordering van het openbaar ministerie afgewezen, waarop het openbaar ministerie hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 oktober 2021 heeft de advocaat-generaal opnieuw gevorderd dat de betrokkene verplicht wordt gesteld tot betaling van het geschatte bedrag aan de Staat. De raadsman van de betrokkene heeft echter betoogd dat de vordering afgewezen moet worden, gezien de vrijspraak in de strafzaak. Het hof heeft geoordeeld dat, nu de betrokkene is vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan door het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Deze beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters P.C. Römer, J.D.L. Nuis en E. van Die zitting hadden, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 november 2021.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001392-20 (ontneming)
Datum uitspraak: 3 november 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2020 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-706460-15 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1978,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 32.362,12.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2020 vrijgesproken ten het tenlastegelegde.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 15 juni 2020 de vordering van het openbaar ministerie ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht afgewezen.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 november 2021 vrijgesproken van het tenlastegelegde.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de betrokkene en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 32.362,12 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De raadsman heeft afwijzing van de vordering bepleit, gelet op de in de strafzaak bepleite vrijspraak.
Nu de verdachte is vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd in de onderliggende strafzaak, is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. J.D.L. Nuis en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 november 2021.