ECLI:NL:GHAMS:2021:3529

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
23-002827-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen van een geldbedrag op basis van verifieerbare verklaring van de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van witwassen van een geldbedrag van ongeveer € 12.735,-, dat hij op 30 maart 2018 op Schiphol bij zich had. De tenlastelegging hield in dat de verdachte dit geldbedrag had verworven, voorhanden had gehad en verborgen had gehouden, terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld afkomstig was uit een misdrijf.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat het geld afkomstig was van een lening bij een bank in Colombia. De verdediging heeft stukken overgelegd die deze verklaring ondersteunen, waaronder documenten over de lening en verklaringen van valutahandelaren. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaring van de verdachte concreet en min of meer verifieerbaar is en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk kan worden aangemerkt.

Het hof oordeelt dat het openbaar ministerie niet voldoende bewijs heeft geleverd dat het geld van misdrijf afkomstig is. De verdachte heeft een verklaring gegeven die voldoet aan de eisen die aan hem gesteld kunnen worden, en het hof concludeert dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor de tenlastelegging. Daarom heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van witwassen. Tevens is gelast dat het in beslag genomen geldbedrag aan de verdachte wordt teruggegeven.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002827-20
Datum uitspraak: 3 november 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 2 december 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-720011-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1969,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 oktober 2021.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 maart 2018, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, een voorwerp (te weten een (contant) geldbedrag van (ongeveer) EURO 12.735,-) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van een voorwerp (te weten een (voornoemd) geldbedrag van (ongeveer) EURO 12.735,-), gebruik heeft gemaakt en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit voorwerp voorhanden had, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vrijspraak

Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij voor die omstandigheden een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte een verklaring geeft die voldoet aan de voormelde eisen, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar de aan die verklaring ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden. De rechter zal dan mede op basis van de concrete resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen is op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Bij de beoordeling van deze verklaring kunnen (mede) een rol spelen de omstandigheden waaronder en de wijze waarop deze tot stand is gekomen.
De verdachte is op 30 maart 2018 op Schiphol aangehouden met in zijn broekzakken en in twee pakketten in zijn portemonnee verpakt een contant geldbedrag van in totaal € 12.735,00. Het geldbedrag bestond uit 20 biljetten van € 500, 16 biljetten van € 100, 22 biljetten van € 50, één van € 20 en drie van € 5. Hij heeft verklaard dat hij in Spanje woont, werkloos is en in Nederland op vakantie was. Hij had de uitvoer van het geld niet aangegeven bij de Douane en hij heeft wisselend verklaard over de hoeveelheid geld. Zijn metgezel had een contant geldbedrag van € 8.120,00 bij zich.
Onder deze omstandigheden is het vermoeden dat het geld van enig misdrijf afkomstig is gerechtvaardigd.
De verdachte heeft ten overstaan van de politie onder meer verklaard dat het geld afkomstig was van een lening. In eerste aanleg heeft de raadsman van de verdachte onder meer stukken overgelegd met betrekking tot een lening bij een bank in Colombia.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de (opvolgend) raadsman bij pleidooi (uit het Spaans vertaalde) stukken overgelegd met betrekking tot een lening van 45 miljoen peso’s die de verdachte op 8 maart 2018 is aangegaan bij een met name genoemde bank in Colombia, een valutawissel en uitbetaling aan de verdachte van ongeveer € 13.000 in Madrid, twee schriftelijke verklaringen van twee met name genoemde valutahandelaren en een aanvullende verklaring van één van hen.
De verklaring die de verdediging heeft gegeven voor de herkomst van het geld is concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken.
In het licht van het voorgaande had het op de weg van het openbaar ministerie gelegen nader onderzoek te verrichten naar de herkomst van het geld. De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting verzet tegen aanhouding van de zaak voor het doen van nader onderzoek, zoals het horen als getuige van de beide genoemde valutahandelaren.
Bij deze stand van zaken kan niet worden geconcludeerd dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van € 12.735,- van misdrijf afkomstig is. Niet wettig en overtuigend is dus bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een geldbedrag van in totaal € 12.735,00.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. J.D.L. Nuis en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 november 2021.