ECLI:NL:GHAMS:2021:3514

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
23-000409-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal in hotelkamer met strafoplegging en teruggave van in beslag genomen goederen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2021. De verdachte, geboren in 1998, was eerder veroordeeld voor een vermogensdelict en bevond zich in een proeftijd. Het hof heeft het hoger beroep beperkt tot zaak B, met parketnummer 13-091726-20, waarin de verdachte werd beschuldigd van diefstal in een hotelkamer. Tijdens de behandeling van de zaak heeft de raadsman vrijspraak bepleit, maar het hof heeft de bewezenverklaring van de rechtbank bevestigd. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 88 dagen met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van 3 weken, terwijl de raadsman vroeg om een lichtere straf van 2 weken, al dan niet voorwaardelijk. Het hof heeft de straf uiteindelijk vastgesteld op 1 maand onvoorwaardelijke gevangenisstraf, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. Het hof heeft ook de teruggave van in beslag genomen goederen gelast, waaronder een telefoon, en heeft de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard omdat deze zich niet opnieuw had gevoegd in hoger beroep. Het arrest is uitgesproken in een openbare terechtzitting en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. V.M.A. Sinnige, die buiten staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000409-21
datum uitspraak: 15 november 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-243366-20 (hierna te noemen: zaak A) en 13-091726-20 (hierna te noemen: zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 november 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis. Het hoger beroep is bij akte beperkt tot zaak B, het feit met parketnummer 13-091726-20.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

De behandeling van de zaak ter terechtzitting in hoger beroep, alwaar de raadsman vrijspraak heeft bepleit, heeft het hof met betrekking tot de bewezenverklaring niet gebracht tot andere overwegingen en beslissingen dan de rechtbank. Het hof verenigt zich dan ook met het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging (waaronder tevens is begrepen de maatregel tot onttrekking aan het verkeer) -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof rekening houdt met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, zodat de toepasselijke wettelijke voorschriften daarmee worden aangevuld, en dat het hof de overweging onder 3.3.2 van het vonnis, op pagina 5, tweede alinea, als volgt aanpast:
“De rechtbank stelt vast dat er inconsistenties bestaan in de verklaringen van de verdachte en getuige [getuige], die de rechtbank doen vermoeden dat sprake is van afstemming van verklaringen tussen hen.”

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 88 dagen met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft verzocht bij een bewezenverklaring te volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken al dan niet voorwaardelijk. Daarnaast heeft hij verzocht de in beslag genomen goederen aan de verdachte terug te geven.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal. Hij heeft op brutale wijze de jas van aangever [aangever] gestolen, waardoor de verdachte ervan blijk heeft gegeven in het geheel geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen en in het bijzonder dat van de aangever. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 18 oktober 2021 is hij eerder ter zake van een vermogensdelict onherroepelijk veroordeeld en liep hij ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit in een proeftijd wegens een eerdere veroordeling. Het hof weegt het voorgaande in het nadeel van de verdachte bij de strafoplegging.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof tevens en in het voordeel van de verdachte op grond van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening gehouden met de straf die de verdachte na het bewezenverklaarde feit in een andere strafzaak is opgelegd.
Gelet op de ernst van het feit, alsmede de omstandigheden waaronder dit is begaan, is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof ziet in hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door de raadsman is verzocht onvoldoende aanleiding om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Wel ziet het hof, in het licht van de straffen die in vergelijkbare gevallen door rechters plegen te worden opgelegd, aanleiding om de verdachte te veroordelen tot een lagere gevangenisstraf dan in eerste aanleg.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Beslag
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door de verdachte begane feit aangetroffen. Zij behoren aan de verdachte toe. Nu het hof echter niet kan vaststellen dat de aangetroffen verdovende middelen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan, kunnen deze niet worden onttrokken aan het verkeer, gelet op het bepaalde in art. 36d Sr. Onder ‘soortgelijke feiten’ in de zin van artikel 36d Sr dienen immers te worden verstaan feiten die tot dezelfde categorie behoren als de door de verdachte begane feiten dan wel de feiten waarvan hij wordt verdacht (in dit geval diefstal; vergelijk Hoge Raad 16 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:216).
Het hof is van oordeel dat de nader te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen dienen te worden teruggeven aan de verdachte:
4 STKS Verdovende middelen.
Het hof is van oordeel dat het nader te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende:
1. STK Telefoon (Nokia).

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever] heeft zich in het strafgeding gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade. De rechtbank heeft de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd met zijn vordering tot schadevergoeding, zodat de vordering in hoger beroep niet aan de orde is.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – ten aanzien van de opgelegde straf en maatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachtevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
4 STKS Verdovende middelen (5903899).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Telefoon (Nokia) (5903812).
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Abels, mr. C.N. Dalebout en mr. V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van R.M. ter Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 november 2021.
Mr. V.M.A. Sinnige is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]