ECLI:NL:GHAMS:2021:3502

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
23-003416-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in asbestgerelateerde strafzaak na terugwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een B.V. die werkzaam was in de asbestverwijdering, was eerder door de rechtbank veroordeeld tot een geldboete van € 75.000, waarvan € 25.000 voorwaardelijk. De Hoge Raad had het arrest van het gerechtshof van 10 juni 2016 vernietigd, maar alleen wat betreft de beslissingen over het tweede ten laste gelegde feit en de strafoplegging. Het hof moest nu opnieuw oordelen over de vraag of de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het niet verwijderen van asbest voordat met sloopwerkzaamheden werd begonnen, wat in strijd is met de Arbeidsomstandighedenwet.

Tijdens de zitting op 3 mei 2021 heeft het hof de verklaringen van de betrokkenen en de vordering van de advocaat-generaal gehoord. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte voor het tweede ten laste gelegde feit zou worden veroordeeld tot een geldboete van € 20.000. Het hof oordeelde echter dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte wist dat er asbest aanwezig was en dat zij daarmee levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers in gevaar had gebracht. Het hof concludeerde dat de verklaringen van de deskundigen en de projectleider niet voldoende waren om de wetenschap van de verdachte te bewijzen.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs voor de wetenschap van de verdachte in asbestgerelateerde zaken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003416-17
datum uitspraak: 17 mei 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen – na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 19 september 2017 – op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-994035-09 tegen
[verdachte] B.V.,
gevestigd te [adres 1].

Procesgang

De economische kamer van de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder
1 en 2 ten laste gelegde feit veroordeeld tot een geldboete van € 75.000,00, waarvan
€ 25.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 10 juni 2016 het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan en de verdachte voor feit 1 veroordeeld tot een geldboete van € 7.500,00 en voor feit 2 veroordeeld tot een geldboete van € 22.500,00.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 19 september 2017 het bestreden arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd, doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 ten laste gelegde en de strafoplegging van dat feit, en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen teneinde deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg, en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 mei 2021.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd, voor zover na terugwijzing door de Hoge Raad nog aan de orde, dat:
2.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 november 2007 tot en met 17 januari 2008 te Amsterdam, als werkgeefster in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, handelingen heeft verricht of nagelaten in strijd met voormelde wet en/of daarop berustende bepalingen, immers heeft/hebben zij en /of haar mededader(s) toen daar in een te slopen flatgebouw of delen daarvan op/aan de [adres 2], zijnde (een) arbeidsplaats(en) als bedoeld in artikel 1 lid 3 onder g van de Arbeidsomstandighedenwet, door een of meer van haar werknemers in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet en/of werknemers in de zin van dat artikel van haar mededader(s), te weten [naam 1] en/of [naam 2] en/of één of meer (andere) personen, arbeid doen verrichten, bestaande uit het verrichten van sloopwerkzaamheden, terwijl niet was/werd voldaan aan (a) artikel 4.48a lid 4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) in dat flatgebouw of delen daarvan niet het aanwezige asbest dan wel de aanwezige asbestproducten verwijderd voordat werd aangevangen met andere werkzaamheden, te weten sloopwerkzaamheden, en/of (b) artikel 4.1b van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) voormelde werknemer(s) niet (ter voorkoming van blootstelling aan asbeststof) ten behoeve van werkzaamheden in/aan dat flatgebouw of delen daarvan voorzien van een doeltreffende bescherming van de gezondheid en/of veiligheid, terwijl daardoor, naar zij wist(en) of redelijkerwijs moest(en) weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van die werknemer(s) ontstond of te verwachten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover na terugwijzing door de Hoge Raad aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 20.000,00.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte – voor zover na terugwijzing nog aan de orde – is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 10 juni 2016 vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 ten laste gelegde en strafoplegging voor dat feit. In zijn arrest overwoog de Hoge Raad als volgt (zie r.o. 3.4):
“Aangezien de bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde, voor zover inhoudende dat de verdachte “wist” dat levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers te verwachten was doordat zij, kort gezegd, heeft nagelaten asbest te verwijderen voordat met sloopwerkzaamheden werd aangevangen en haar werknemers te voorzien van een doeltreffende bescherming van de gezondheid, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de inhoud van de door het Hof gehanteerde bewijsvoering, is de bestreden uitspraak in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Daaraan doet niet af dat het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte “vooraf wist waar het geïnventariseerde asbesthoudende materiaal zich bevond en om hoeveel materiaal het ging” en dat zij zich in haar hoedanigheid van gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf “bewust was van de gevaren voor de gezondheid in geval van contact met asbestvezels”. Mede in aanmerking genomen dat uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering [naam 2] wist dat asbest was achtergebleven in de vrijgegeven ruimte, kan uit een en ander nog niet volgen dat de verdachte daadwerkelijk ervan op de hoogte was dat in het onderhavige geval asbest in de te saneren flat was achtergebleven na de uitvoering van sloopwerkzaamheden en dat de situatie in deze flat zodanig was dat levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers te verwachten was door het achterwege laten van beschermende maatregelen.”
Het hof stelt vast dat derhalve voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder feit 2 en dan met name de wetenschap van de verdachte over het achtergebleven asbest in de flat (en het gevaar dat daardoor veroorzaakt werd), niet kan worden volstaan met uitsluitend de bewijsmiddelen die door dit hof in de aanvulling op het eerdere arrest van 10 juni 2016 waren opgenomen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van de heer [naam 3], afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris, kan worden afgeleid dat er nog asbest aanwezig was toen deze op 20 december 2007 ter plaatse was. Deze verklaringen van [naam 3] zijn weliswaar onvoldoende voor het bewijs dat de toenmalige medeverdachte [naam 2] en daarmee de verdachte wist dat er nog asbest op het balkon lag, maar door de opname van deze verklaringen als bewijsmiddel kan wel bewezen worden verklaard dat de verdachte
redelijkerwijs moest weten,in de zin van voorwaardelijk opzet, dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft genomen dat er nog asbestdelen aanwezig waren in die flats en dat er dus een gevaarlijke situatie ontstond.
Het hof is van oordeel dat het voor het bewijs van het ten laste gelegde weten, ook in voorwaardelijke zin, niet voldoende is om te volstaan met de verklaringen van [naam 2] en de ‘projectleider asbestverwijdering’ [naam 4]. De verklaringen van de heer [naam 3] ook in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd met de verklaringen van [naam 2] en [naam 4] maken dit oordeel niet anders. Het hof komt dan ook tot een vrijspraak voor dit feit.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis, voor zover aan de orde na terugwijzing door de Hoge Raad, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O. Mooy, mr. M. Lolkema en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van mr. B.K.M. Pouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 mei 2021.
mr. A.R.O. Mooy is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.