In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken door de politierechter in een strafzaak die betrekking had op het rijden zonder geldig rijbewijs. Het openbaar ministerie ging tegen deze vrijspraak in hoger beroep. Het gerechtshof vernietigde het vonnis van de politierechter en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk. Deze uitspraak werd echter door de Hoge Raad der Nederlanden op 9 februari 2021 vernietigd, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en de zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof voor herbehandeling van de straf.
Tijdens de zitting op 26 oktober 2021 heeft het hof de zaak opnieuw behandeld. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van twee weken, waarvan één week voorwaardelijk, terwijl de raadsman pleitte voor een geheel voorwaardelijke straf, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen. De verdachte had een auto bestuurd terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd en geschorst. Dit gedrag werd als bijzonder kwalijk beschouwd, vooral gezien eerdere veroordelingen van de verdachte voor verkeersdelicten.
Het hof oordeelde dat de bewezen verklaarde feiten zo ernstig waren dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk was. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte vormden geen beletsel voor de opgelegde straf. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, waarvan één week onvoorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994.