ECLI:NL:GHAMS:2021:3407

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
23-000231-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van de minister-president en opruiing via sociale media

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van bedreiging van de minister-president en opruiing via een bericht op sociale media. De tenlastelegging omvatte het plaatsen van een bedreigend bericht op de website van een sociaal netwerk, waarin de verdachte de minister-president bedreigde met de dood. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 december 2018 te Haarlem een bericht heeft geplaatst dat de minister-president in redelijkheid de vrees kon doen ontstaan dat hij zijn leven zou verliezen. Het hof oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de bedreiging ter kennis van de minister-president zou komen. De raadsvrouw van de verdachte pleitte voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat de bedreiging en opruiing wettig en overtuigend bewezen zijn. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof benadrukte het belang van de veiligheid van politici in een democratische rechtsstaat en dat uitingen op sociale media niet zonder gevolgen kunnen blijven. De verdachte heeft spijt betuigd, maar het hof vond de ernst van de feiten zwaarder wegen dan de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000231-20
datum uitspraak: 10 november 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 17 januari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-122769-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na de in hoger beroep toegestane wijziging, tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 december 2018 te Haarlem, te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door op internet, op de site van [website] een bericht te publiceren en/of te plaatsen met de tekst: "Met [slachtoffer] samen tegen de muur zetten en afknallen. het liefst met een nekschot";
en hij op of omstreeks 18 december 2018 te Haarlem, te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, in het openbaar mondeling, bij geschrift en/of bij afbeelding tot enig strafbaar feit en/of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag, heeft opgeruid, door op internet, op de site van [website] een bericht te publiceren en/of te plaatsen met de tekst: "Met [slachtoffer] samen tegen de muur zetten en afknallen. het liefst met een nekschot".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof, gelet op de wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep, tot een andere bewijsbeslissing komt. Voorts komt het hof tot andere overwegingen ten aanzien van het bewijs en tot een andere strafoplegging dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde bepleit. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de reactie op [website] bekend zou raken bij [slachtoffer]. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat de bedreiging niet van zodanige aard is en onder zodanige omstandigheden is geuit, dat deze een vrees voor een inbreuk van de persoonlijke vrijheid kan opleveren. Verder is geen sprake geweest van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op het teweeg brengen van die vrees. Ten aanzien van de tenlastegelegde opruiing heeft zij aangevoerd dat de uitlating van de verdachte niet tot anderen is gericht en duidelijk geen oproep of verzoek betreft.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden geacht. Doordat de verdachte het betreffende bericht op een openbaar medium heeft geplaatst, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit ter kennis van [slachtoffer] zou komen. Bij [slachtoffer] heeft voorts in redelijkheid de vrees kunnen ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden. En die vrees is bij hem ook ontstaan. Daarnaast is sprake geweest van opruiing, omdat het uiten van dergelijke teksten in het openbaar immer de mogelijkheid in zich heeft dat anderen de daad bij het woord voegen.
Oordeel hof
Uit het proces-verbaal van aangifte blijkt dat op 18 december 2018 door de gebruiker van het [account], als reactie op een bericht van RTLnieuws, een [bericht] is geplaatst met de tekst: "Met [slachtoffer] samen tegen de muur zetten en afknallen. Het liefst met een nekschot". Minister-president [slachtoffer] is hiervan op de hoogte gesteld en heeft verklaard zich er bedreigd door te voelen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat het niet anders kan dan dat hij dit bericht heeft geplaatst, omdat het met zijn [account] en telefoon is gebeurd. Het hof dient de vraag te beantwoorden of de verdachte zich door het plaatsen van dit bericht schuldig heeft gemaakt aan bedreiging en opruiing, zoals hem ten laste is gelegd.
Bedreiging
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht in de zin van art. 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) onder meer is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en dat de bedreiging van dien aard en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat deze het leven zou verliezen. Het is in dit kader voldoende dat de bedreiging in het algemeen geschikt is om de vrees voor een inbreuk op de persoonlijke vrijheid teweeg te brengen. Voorts moet het opzet van de verdachte zijn gericht op zowel het daadwerkelijk op de hoogte raken van de bedreiging door de bedreigde als op het ontstaan van die vrees bij de bedreigde. Voorwaardelijk opzet is voldoende.
De verdachte heeft op de internetsite van [website] een reactie op een [bericht] van het account RTLnieuws geplaatst. [website] is, en was dit ook al in 2018, een (in Nederland) populaire en veelgebruikte sociale media site. RTLnieuws is een van de bekendste nieuwsorganisaties in Nederland, zodat kan worden aangenomen dat het account van RTLnieuws op dat moment door een groot aantal andere [gebruikers] werd gevolgd (thans zijn dit er ongeveer 552.300). Wanneer een reactie wordt geplaatst op een bericht van een account, is dit in beginsel zichtbaar voor alle volgers van dat account. In de reactie van de verdachte op het bericht van RTLnieuws werd opgemerkt dat onder meer (minister-president) [slachtoffer] zou moeten worden afgeknald. Het hof is van oordeel dat de verdachte door het onder de genoemde omstandigheden plaatsen van een dergelijk bericht bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] daarvan op de hoogte zou komen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat uit de verklaringen die de verdachte in het kader van zijn strafproces heeft afgelegd, niet blijkt dat de verdachte zich niet bewust was van de (grote) hoeveelheid mensen voor wie het bericht mogelijkerwijs kenbaar zou worden ten gevolge van zijn [bericht]. Dat niet bekend is hoeveel reacties het bericht waarop de verdachte reageerde heeft opgeleverd, doet aan het voorgaande niet af.
Voor de beoordeling van de vraag of bij [slachtoffer] in redelijkheid de vrees heeft kunnen ontstaan dat hij zijn leven zou verliezen, slaat het hof acht op het volgende. In het bericht wordt gesproken van het ‘tegen de muur zetten en afknallen’ van [slachtoffer], ‘het liefst met een nekschot’. De strekking van dit bericht is gelegen in het doden van [slachtoffer] en de uiting van de verdachte heeft naar zijn bewoordingen daarom zonder meer een dreigend karakter. Bovendien heeft in Nederland, met de moord van Pim Fortuyn, eerder een politiek gemotiveerde moord op een belangrijke politicus plaatsgevonden. Omdat de uiting op [website] is geplaatst, was het voor [slachtoffer] voorts niet verifieerbaar in hoeverre de bedreiging serieus moest worden genomen. Dat het bericht door de verdachte niet in de ‘ik-vorm’ is geschreven leidt er naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden niet toe dat het bericht niet in het algemeen geschikt is de vrees voor een inbreuk op de persoonlijke vrijheid teweeg te brengen. Hierbij neemt het hof, naast het hiervoor vermelde, in aanmerking dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging niet is vereist dat is bedreigd met een door de bedreiger zelf te plegen misdrijf.
Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat door het bericht van de verdachte bij [slachtoffer] in redelijkheid de vrees heeft kunnen ontstaan dat hij het leven zou verliezen. Door het betreffende bericht onder de gegeven omstandigheden te plaatsen op [website], heeft de verdachte bovendien bewust de aanmerkelijke kans aanvaard op het in redelijkheid ontstaan van die vrees. Dit brengt het hof tot de slotsom dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de aan hem tenlastegelegde bedreiging heeft begaan.
Opruiing
Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling of de door een verdachte gedane uitingen aansporen tot enig strafbaar feit en dus ‘opruiend’ zijn in de zin van artikel 131 Sr, betekenis toekomt aan de inhoud en de strekking van de gedane uitingen in hun onderlinge samenhang bezien, alsmede de context waarin deze uitingen aan het publiek zijn geopenbaard.
Het hof overweegt dat in het bericht van de verdachte in duidelijke bewoordingen wordt opgeroepen tot het afknallen van [slachtoffer]. Het bericht spoort daarmee aan tot het plegen van doodslag en/of moord. De verdachte heeft het gewraakte bericht op de openbare sociaalnetwerksite [website] geplaatst op, zoals overwogen, een wijze die met zich brengt dat het bericht in beginsel voor velen kenbaar was. Het hof is daarom van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem tenlastegelegde opruiing.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 december 2018 te Haarlem [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door op de site van [website] een bericht te plaatsen met de tekst: "Met [slachtoffer] samen tegen de muur zetten en afknallen. het liefst met een nekschot"
en hij op 18 december 2018 te Haarlem, in het openbaar bij geschrift tot enig strafbaar feit heeft opgeruid, door op internet, op de site van [website] een bericht te publiceren en/of te plaatsen met de tekst: "Met [slachtoffer] samen tegen de muur zetten en afknallen. het liefst met een nekschot".
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en
in het openbaar, bij geschrift, tot enig strafbaar feit opruien.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsvrouw heeft bepleit dat, bij een bewezenverklaring, aan de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op zal worden gelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van de minister-president en aan opruiing door op [website] een bericht te plaatsen met de tekst "Met [slachtoffer] samen tegen de muur zetten en afknallen. het liefst met een nekschot". Door dit bericht op een openbaar en voor het publiek toegankelijk netwerk te plaatsen heeft de verdachte het slachtoffer vrees aangejaagd en bovendien bewust het risico genomen dat derden geïnspireerd zouden worden tot het plegen van moord of doodslag op het slachtoffer. Dit rekent het hof de verdachte des te zwaarder aan, omdat het hier gaat om een politicus. In een democratische rechtsstaat is het van bijzonder belang dat politici hun werk, dat per definitie in de openbaarheid plaatsvindt, zonder angst en beletsels in het kader van hun veiligheid kunnen verrichten. Door de minister-president te bedreigen heeft de verdachte bijgedragen aan een klimaat waarin sommige politici zich uit angst beknot kunnen voelen in hun persoonlijke vrijheid, ook in hun privéleven. Met de (zwaarte van de) op te leggen straf beoogt het hof voorts een signaal af geven, met de strekking dat het betrekkelijk indirecte karakter van sociale media en internet geenszins betekent dat geen grenzen bestaan aan de toelaatbaarheid van hetgeen daar wordt geuit.
In strafmatigende zin heeft het hof acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die de mantelzorg voor zijn moeder draagt. Verder is in dit kader van belang dat de verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven het kwalijke van zijn handelen in te zien en dat hij, op eigen initiatief, in een brief aan de minister-president spijt heeft betuigd.
Gelet op de ernst van de in hoger beroep bewezenverklaarde feiten, is het hof echter van oordeel dat, in weerwil van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht, niet kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof wel grond een lagere straf op te leggen dan door de advocaat-generaal is geëist.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55, 131 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. R.A.E. van Noort en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van mr. L. Muyselaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 november 2021.
mr. N.J.M. de Munnik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.