ECLI:NL:GHAMS:2021:3255

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
200.288.958/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over rechtsbijstandsverzekering en dwangsommen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door [appellante] tegen ARAG SE, een rechtsbijstandsverzekeraar. De procedure betreft een executiegeschil naar aanleiding van een eerder vonnis waarin ARAG was veroordeeld om rechtsbijstand te verlenen aan [appellante]. Het hof oordeelt dat ARAG aan de veroordeling heeft voldaan door opdracht te geven aan de door [appellante] aangewezen advocaat. Het hof stelt vast dat het executoriaal beslag dat door [appellante] is gelegd, onrechtmatig is en als misbruik van recht moet worden aangemerkt. De voorzieningenrechter had eerder het beslag opgeheven en de tenuitvoerlegging van het vonnis geschorst totdat er duidelijkheid is over de verschuldigdheid van de dwangsommen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen van [appellante] af. Tevens wordt [appellante] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.288.958/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/693859 / KG ZA 20-1084
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 oktober 2021
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. D. Pieterse te Delft,
tegen:
de Europese naamloze vennootschap
ARAG SE
gevestigd te Düsseldorf, Duitsland,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.L. Breunesse te Leusden.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en ARAG genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 4 januari 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen ARAG als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [appellante] als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte met producties van de zijde van [appellante] ;
- antwoordakte van ARAG.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van ARAG zal afwijzen, dan wel ARAG zal verplichten binnen veertien dagen een procedure aanhangig te maken over de verschuldigdheid van de dwangsommen, ARAG zal veroordelen om aan [appellante] terug te betalen wat zij op grond van het bestreden vonnis aan ARAG heeft voldaan, en de vorderingen van [appellante] alsnog zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente. [appellante] heeft in hoger beroep haar eis vermeerderd, door te vorderen dat ARAG wordt veroordeeld tot betaling van de werkelijke kosten van rechtsbijstand van beide instanties en de wettelijke rente over de veroordelingen uit het kortgedingvonnis van 15 november 2019 en het arrest van 9 juni 2020 en dat voor recht wordt verklaard dat ARAG dwangsommen heeft verbeurd ter hoogte van € 50.000 en dat ARAG € 19.720 niet bevrijdend heeft betaald aan mr. Van de Sande.
ARAG heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten, met nakosten.

2.Feiten en procesverloop

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 (2.1 tot en met 2.22) de feiten opgesomd die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Met inachtneming van hetgeen [appellante] in grief 2 en 3 stelt over de feiten, komen de feiten samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die uit de processtukken en het behandelde ter zitting zijn gebleken, neer op het volgende.
2.1.
[appellante] heeft een rechtsbijstandverzekering afgesloten bij ABN AMRO Schadeverzekeringen N.V. die de uitvoering van de verzekering heeft uitbesteed aan ARAG. De voorwaarden van de rechtsbijstandverzekering hielden in dat ARAG een advocaat inschakelde om rechtsbijstand te verlenen aan de verzekerde.
2.2.
In december 2014 heeft [appellante] om rechtsbijstand verzocht in een geschil over de afhandeling van de nalatenschap van haar overleden vader. ARAG heeft dit verzoek gehonoreerd en de zaak uitbesteed aan een advocaat, mr. M.D. Wisman. In verband met dit geschil heeft [appellante] in 2015 en 2018 opnieuw om rechtsbijstand gevraagd bij ARAG, die dekking heeft verleend en ermee heeft ingestemd dat [appellante] in 2018 een andere advocaat, mr. H. Reitsma, inschakelde. In oktober 2018 heeft ARAG het dossier gesloten.
2.3.
Op 28 maart 2019 is [appellante] gedagvaard door de voormalige vereffenaars van de nalatenschap van haar overleden vader. [appellante] heeft dit op 24 april 2019 bij ARAG gemeld. Op 15 mei 2019 heeft zij aan ARAG laten weten dat zij in deze procedure bij de rechtbank Den Haag bijgestaan wil worden door mr. I.J. Janssens. ARAG heeft hierop aan [appellante] gemeld dat zij geen recht heeft op vergoeding van een ‘wisseladvocaat’.
2.4.
Bij dagvaarding van 17 september 2019 heeft [appellante] ARAG in kort geding betrokken. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard kortgedingvonnis van 15 november 2019 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: het vonnis uit 2019), is het volgende beslist:
“5.1. veroordeelt Arag om binnen vijf dagen na dit vonnis de rechtsbijstandsverzekering (…) uit te voeren, in die zin dat zij opdracht geeft aan de door [appellante] aangewezen advocaat om rechtsbijstand te verlenen in de lopende procedure bij de rechtbank Den Haag, op straffe van een dwangsom van € 2.000,00 voor elke dag dat Arag hier niet aan voldoet, met een maximum van € 50.000,00;
5.2.
veroordeelt Arag in de proceskosten, aan de zijde van [appellante] tot op heden begroot op € 1.551,00, waarvan € 1.470,00 aan salariskosten;”
Het vonnis is op 21 november 2019 aan ARAG betekend.
2.5.
Bij e-mail van 20 november 2019 heeft ARAG aan de door [appellante] aangewezen advocaat, mr. C.I. Zaad, geschreven:
“Verzekerde[ [appellante] , toevoeging hof]
is (…) gedagvaard op verzoek van (…) (beiden in hun hoedanigheid van voormalig vereffenaar in de nalatenschap van de heer [X] en (…). Van verzekerde heeft ARAG vernomen dat u haar in deze procedure bijstaat.
Namens verzekerde geeft ARAG u hierbij opdracht om haar in deze procedure rechtsbijstand te verlenen. Omtrent de nadere invulling van deze opdracht en de voorwaarden daarvan zal een medewerker van ARAG op korte termijn contact met u opnemen.”
2.6.
Bij brief van 21 november 2019 heeft ARAG aan mr. Zaad onder meer het volgende geschreven:
“(…) ARAG stelt appèl in tegen dat vonnis[hof: het vonnis uit 2019]
. Voor de tussentijd verleent ARAG voorwaardelijke kostendekking voor uw werkzaamheden. Mocht ARAG in hoger beroep in het gelijk worden gesteld, dan komt de kostendekking met terugwerkende kracht te vervallen. Voor zover door ARAG dan al betalingen zijn gedaan, zullen die bij de verzekerde worden teruggevorderd worden. Tot dat moment vergoedt ARAG binnen de polisvoorwaarden de kosten van de procedure die met de dagvaarding van 28 maart 2019 is aangevangen, e.e.a. voor zover de kosten als redelijk en gebruikelijk kunnen worden beschouwd.
(…)
Graag ontvang ik een overzicht van de tot op heden door u verrichtte werkzaamheden, de onderliggende stukken (zonder eventuele producties). Ik zal daarvoor een voorstel doen voor een vergoeding. Voor uw vervolgwerkzaamheden verzoekt ARAG u vooraf een zo gedetailleerd mogelijke kostenbegroting op te stellen. (…) ARAG vergoedt pas kosten na schriftelijke instemming met uw begroting.”
ARAG heeft voorgesteld om een uurtarief van € 150,00 exclusief btw af te spreken.
2.7.
Op 5 december 2019 heeft mr. Zaad aan ARAG geschreven dat hij niet werkzaam kan en wil zijn op basis van een voorwaardelijke kostendekking, dat hij een onvoorwaardelijke opdracht en betaling wenst, dat hij niet kan inschatten hoeveel uren hij werkzaam zal zijn en dat hij een uurtarief hanteert van € 185,00, exclusief btw en verschotten (waaronder kantoorkosten à 6% van het honorarium).
2.8.
Bij dagvaarding van 5 december 2019 is ARAG in hoger beroep gegaan van het vonnis uit 2019.
2.9.
Bij e-mail van 6 december 2019 heeft mr. J.A.M. van de Sande (hierna: mr. Van de Sande), die [appellante] bijstond in het onder 2.4. genoemde kort geding en het onder 2.8. genoemde hoger beroep, aan ARAG geschreven dat ARAG geen opdracht heeft gegeven aan de door [appellante] aangewezen advocaat, niet heeft voldaan aan het vonnis uit 2019 en inmiddels € 32.000,00 aan dwangsommen heeft verbeurd. Bij e-mail van 9 december 2019 aan mr. Van de Sande, heeft ARAG, met verwijzing naar haar e-mail van 20 november 2019, geschreven dat ARAG opdracht heeft gegeven aan mr. Zaad en dat zij de kosten van mr. Zaad in de lopende procedure zal voldoen, zolang niet anders is beslist. Verder heeft ARAG betwist dwangsommen verschuldigd te zijn en meegedeeld deze ook niet te zullen voldoen.
2.10.
Bij e-mail van 10 december 2019 heeft ARAG aan mr. Zaad meegedeeld dat de voorwaardelijke kostendekking niet hem betreft, maar een zaak is tussen ARAG en [appellante] . Verder heeft ARAG meegedeeld dat zij instemt met een uurtarief van
€ 196,10 exclusief btw, heeft zij nogmaals verzocht om stukken met betrekking tot de reeds gewerkte uren en heeft zij meegedeeld vooralsnog een bedrag gelijk aan 25 uur voor zijn werkzaamheden vanaf 20 november 2019 te reserveren.
2.11.
Bij e-mail van 11 december 2019 heeft mr. Van de Sande aan ARAG geschreven dat, nu ARAG pas kosten zal vergoeden na schriftelijke instemming met de begroting van mr. Zaad, ARAG niet kan volhouden dat zij heeft voldaan aan het vonnis uit 2019. Verder heeft mr. Van de Sande meegedeeld dat [appellante] zal overgaan tot executie van de verbeurde dwangsommen. Bij e-mail van 11 december 2019 heeft ARAG aan mr. Van de Sande geschreven dat wel is voldaan aan het vonnis, nu de opdracht is verleend, maar dat daarnaast afspraken over het honorarium, de doorbelasting van kosten en de wijze van declareren gemaakt dienen te worden. Ten slotte heeft ARAG meegedeeld een kort geding te zullen starten indien [appellante] de dwangsommen zal executeren.
2.12.
Bij exploot van 16 december 2019 heeft [appellante] aan ARAG aangezegd dat ARAG niet heeft voldaan aan de veroordeling van het vonnis uit 2019 en zodoende dwangsommen heeft verbeurd ter hoogte van € 50.000,00, waarvan zij bevel tot betaling heeft gedaan.
2.13.
Bij e-mail van 23 december 2019 heeft mr. Van de Sande aan ARAG het volgende geschreven:
“Met betrekking tot de verbeurde dwangsommen het volgende.
Er loopt thans een appel over het kort gedingvonnis van 15 november 2019.
Cliënte is bereid om de executie betreffende de dwangsommen te schorsen totdat in appel een arrest is gewezen. Daarna kunnen wij overleg hebben over de dwangsommen, in welk kader hetzij een regeling getroffen wordt, dit geschil alsnog wordt voorgelegd aan de kort gedingrechter danwel aan de bodemrechter om een uitspraak wordt gevraagd betreffende beantwoording van de vraag of ARAG dwangsommen heeft verbeurd. Voor nu kan dit kort geding dan achterwege blijven.”
Bij opvolgende e-mail van dezelfde dag heeft ARAG het volgende geschreven:
“ARAG gaat met het voorstel van uw cliënte akkoord, mits (zo dit nog nodig is) ook de uitspraak over de verschuldigdheid van de dwangsommen wordt afgewacht.”
Bij opvolgende e-mail van dezelfde dag heeft mr. Van de Sande het volgende geschreven:
“Ja, dat is inderdaad ook de bedoeling.”
Vanwege deze afspraak is een door ARAG aanhangig gemaakt executiegeschil, dat op 15 januari 2020 zou dienen, door ARAG ingetrokken.
2.14.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest van 9 juni 2020 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem (hierna: het arrest), is op het door ARAG ingestelde appel het volgende beslist:
“bekrachtigt het vonnis in kort geding van 15 november 2019 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, behoudens voor zover daarin onder 5.2 ARAG is veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [appellante] zoals aldaar vermeld, vernietigt het vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt ARAG om aan [appellante] te betalen een bedrag van € 19.000 aan kosten van rechtsbijstand van beide instanties;
veroordeelt ARAG in de kosten van verschotten van beide instanties, vastgesteld op
€ 720;”
2.15.
Bij e-mail van 10 juni 2020 met als onderwerp
‘ [appellante] ’, heeft mr. Van de Sande aan ARAG onder verwijzing naar het arrest verzocht om de proceskostenveroordeling van € 19.720,00 vermeerderd met € 157,00 aan nasalaris te voldoen door middel van overboeking op de bankrekening van de stichting derdengelden van zijn kantoor.
2.16.
Op 15 juni 2020, heeft ARAG een bedrag van € 19.877,00 (met omschrijving: [appellante] ) voldaan op de derdengeldenrekening van het kantoor van mr. Van de Sande.
2.17.
Op 20 juni 2020 heeft mr. Zaad de einddeclaratie opgemaakt voor zijn diensten voor [appellante] in de periode mei 2019 tot en met 28 januari 2020. Volgens deze declaratie heeft hij 35,2 uur gewerkt tegen een uurtarief van € 196,10 exclusief btw. Het gedeclareerde bedrag is € 8.352,29 inclusief btw.
2.18.
Bij exploot van 6 augustus 2020 heeft [appellante] het arrest van 9 juni 2020 aan ARAG doen betekenen, met het bevel om € 19.000,00 aan hoofdsom en € 720,00 aan toegewezen kosten, alsmede € 199,00 aan nasalaris en 97,09 aan explootkosten binnen twee dagen te voldoen.
2.19.
Bij e-mail van 13 augustus 2020 heeft ARAG mr. Zaad herinnerd aan haar
e-mail van 10 december 2019. Naar aanleiding van deze e-mail heeft [appellante] bij e-mail van 13 augustus 2020 aan ARAG geschreven dat mr. Zaad niet zal reageren, omdat hij zich heeft teruggetrokken. Daarnaast heeft [appellante] ARAG verzocht
€ 8.649,29 aan door haar gemaakte juridische kosten in de lopende procedure te voldoen. Bij opvolgende e-mail van 17 augustus 2020 heeft ARAG [appellante] verzocht om nota’s, specificaties en onderliggende stukken, zodat zij kan beoordelen of het om normale en redelijke kosten gaat, die zij zal vergoeden. Deze e-mail vermeldt onder meer:
“Het is juist dat er in dit dossier aanvankelijk sprake was van een voorwaardelijke dekking. Dat speelde alleen tussen u en ARAG. Mr. Zaad werd hierdoor niet geraakt. Met het arrest van het hof is er sprake van onvoorwaardelijke dekking.”
Bij opvolgende e-mail van 20 augustus 2020 heeft [appellante] ARAG meegedeeld dat ARAG onterecht om processtukken vraagt en heeft zij ARAG aangemaand het bedrag van € 8.649,29 binnen vier dagen te voldoen.
2.20.
Bij e-mail van 17 november 2020 heeft [appellante] ARAG erop gewezen dat zij niet heeft voldaan aan haar betalingsverzoek van 20 augustus 2020. Verder heeft [appellante] meegedeeld dat zij, gelet op het door ARAG niet voldoen van de juridische kosten, niet bereid is om in overleg te treden over de dwangsommen. Zij heeft ARAG verzocht om betaling van € 50.000,00 aan verbeurde dwangsommen.
ARAG heeft de e-mail van 17 november 2020 vervolgens doorgezonden aan
mr. Van de Sande en heeft daarbij wat betreft de aanspraak van [appellante] op dwangsommen verwezen naar de op 23 december 2019 gemaakte afspraak.
Bij opvolgende e-mail van 19 november 2020 heeft mr. Van de Sande aan ARAG meegedeeld dat het dossier door hem gesloten is en ARAG zich rechtstreeks tot [appellante] kan wenden.
2.21.
Bij exploot van 26 november 2020 heeft [appellante] ten laste van ARAG executoriaal beslag gelegd onder Coöperatieve Rabobank U.A. voor een totaalbedrag van € 70.413,82 (inclusief kosten), teneinde betaling te krijgen van
€ 50.000,00 aan verbeurde dwangsommen en € 19.720,00 aan geliquideerde proceskosten (hierna: het beslag).
2.22.
Vanwege de aanhoudende geschillen over de afhandeling van de nalatenschap van haar vader, heeft [appellante] ARAG op 4 mei 2021 verzocht de rechtsbijstandsverzekering uit te voeren door opdracht te geven aan de door haar aangewezen advocaat, mr. S.R. Baetens (hierna: mr. Baetens), om rechtsbijstand te verlenen aan [appellante] . Op 5 mei 2021 heeft ARAG mr. Baetens opdracht gegeven om te beoordelen of hij [appellante] kon bijstaan als advocaat in de lopende bodemprocedure en twee (waarschijnlijk) aansluitend spelende procedures. Partijen en mr. Baetens hebben vervolgens gecorrespondeerd over deze opdrachtverlening. Deze correspondentie sluit af met een brief van 21 mei 2021, waarin staat:
“ARAG verleent de opdracht zoals deze op verzoek van mevrouw [appellante] hieronder op 20 mei 2021 is omschreven met inachtneming van de toepasselijke polisvoorwaarden en de daaruit voortvloeiende verzekerde kosten (…)
Eventuele verdere beperkende voorwaarden zoals opgenomen in mijn bericht van 14 mei zijn hiermee vervallen.”

3.Beoordeling

3.1.
Inzet van deze kortgedingprocedure is de vraag of [appellante] gerechtigd is het vonnis uit 2019 en het arrest ten uitvoer te leggen. De vorderingen van ARAG strekken tot opheffing van het op verzoek van [appellante] ten laste van ARAG gelegde beslag en eventuele andere beslagen die op grond van het vonnis uit 2019 en het arrest zijn gelegd en schorsing van de tenuitvoerlegging van vonnis uit 2019 en het arrest, voor wat betreft de opgelegde dwangsom, totdat over verschuldigdheid daarvan een regeling is getroffen of een rechter daarover heeft beslist en deze regeling of beslissing niet wordt nagekomen. ARAG heeft voorts gevorderd dat aan [appellante] een verbod wordt opgelegd, op straffe van verbeurte van dwangsommen, om het arrest ten uitvoer te leggen, waar het de veroordeling van ARAG tot betaling van kosten van rechtsbijstand en verschotten betreft. Tot slot heeft ARAG veroordeling gevorderd van [appellante] tot terugbetaling aan ARAG van eventueel betaalde bedragen uit hoofde van het beslag/de beslagen op grond van het vonnis uit 2019 en het arrest.
De vorderingen in reconventie strekken ertoe dat ARAG de rechtsbijstandsverzekering uitvoert. [appellante] heeft in eerste aanleg veroordeling van ARAG tot betaling van € 8.649,29 gevorderd en veroordeling tot betaling, op straffe van verbeurte van dwangsommen, van de afwikkelkosten van de deurwaarder.
3.2.
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter het beslag en eventuele verdere beslagen die op basis van het vonnis uit 2019 en het arrest zijn gelegd opgeheven en de (verdere) tenuitvoerlegging van het vonnis uit 2019 en het arrest voor wat betreft de opgelegde dwangsommen geschorst, totdat over de verschuldigdheid daarvan tussen ARAG en [appellante] een regeling is getroffen of door de rechter onherroepelijk is beslist, en deze regeling of beslissing niet wordt nagekomen. Waar het de veroordeling van ARAG tot betaling van kosten van rechtsbijstand en verschotten betreft, heeft de voorzieningenrechter [appellante] op straffe van een dwangsom verboden het arrest (verder) ten uitvoer te leggen. De voorzieningenrechter heeft voorts [appellante] veroordeeld tot terugbetaling aan ARAG van eventueel betaalde bedragen uit hoofde van het beslag of eventuele verdere beslagen die op basis van het vonnis en het arrest zijn gelegd, vermeerderd met de wettelijke rente. De voorzieningenrechter heeft in reconventie de door [appellante] gevraagde voorziening geweigerd en haar in conventie en in reconventie veroordeeld in de kosten.
3.3.
Tegen de beslissingen van de voorzieningenrechter en de motivering daarvan komt [appellante] met veertien grieven op. Zij heeft voorts in hoger beroep haar eis gewijzigd, zoals hiervoor, in 1 vermeld.
Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht
3.4.
Nu ARAG in Duitsland is gevestigd, moet het hof ambtshalve oordelen over de internationale rechtsmacht van de Nederlandse rechter. De Nederlandse rechter is op grond van artikel 24 aanhef en onder 5 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), (Brussel I bis) exclusief bevoegd kennis te nemen van dit executiegeschil en is op grond van artikel 8, aanhef en sub 3 Brussel I bis bevoegd kennis te nemen van de reconventionele vorderingen van [appellante] . De voorzieningenrechter heeft Nederlands recht toepasselijk geacht. Daar zijn geen grieven tegen gericht, zodat het hof Nederlands recht zal toepassen.
Spoedeisend belang
3.5.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het spoedeisend belang voortvloeit uit de aard van de door ARAG ingestelde vorderingen. De hiertegen gerichte grief 1 faalt. Ook het hof is van oordeel dat ARAG spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Bij executiegeschillen vloeit het spoedeisend belang in beginsel uit de aard van het gevorderde voort. Er zijn geen omstandigheden gebleken die reden vormen om daarover in dit geval anders te oordelen. Integendeel, door het in opdracht van [appellante] gelegde executoriale beslag waren enkele miljoenen getroffen, terwijl [appellante] weigerde het beslag te beperken of op te heffen tegen het stellen van een bankgarantie. Of [appellante] voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, voor zover die strekken tot betaling van een geldsom, kan in het midden blijven nu deze vorderingen reeds op andere gronden niet toewijsbaar zijn, zoals hierna zal blijken. In kort geding is geen plaats voor toewijzing van de door [appellante] gevorderde verklaringen voor recht. Er is ook geen plaats voor bewijslevering, zodat het bewijsaanbod van [appellante] wordt gepasseerd.
Verbeuren dwangsommen
3.6.
[appellante] betoogt (in grief 5) dat ARAG de verschuldigdheid van de dwangsommen niet meer aan de orde kan stellen. Dit betoog stoelt op de gedachte dat ARAG de verschuldigdheid van de dwangsommen in de procedure waarin het arrest is gewezen aan de orde had moeten stellen en dat zij, door dat niet te doen, haar bevoegdheid daartoe heeft verspeeld. Dit volgt niet uit de jurisprudentie waarnaar [appellante] verwijst (HR 8 juli 2011, NJ 2011, 373 en HR 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:340), die – samengevat – inhoudt dat de hoogte en de modaliteit van de dwangsom in appel kunnen worden beoordeeld indien een grief is gericht tegen de hoofdvordering waaraan die dwangsom is verbonden. Die jurisprudentie gaat over het opleggen van de dwangsom, niet het verbeuren ervan. Uit de overeenkomst van 23 december 2019 en het daaropvolgende intrekken van het kort geding van 15 januari 2020 waarnaar [appellante] verwijst, volgt ook niet dat ARAG de verschuldigdheid van de dwangsommen niet meer aan de orde kan stellen. Gezien de tekst van de op 23 december 2019 uitgewisselde e-mails, de zin die partijen daar in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, is het hof voorshands van oordeel dat partijen zijn overeengekomen dat de executie van de dwangsommen in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep in het dekkingsgeschil wordt geschorst en dat partijen na het daarin gewezen arrest nader overleg voeren over de verschuldigdheid van dwangsommen, waarover mogelijk een rechterlijk oordeel zal worden uitgelokt. [appellante] kon de zinsnede ‘
mits (zo dit nog nodig is) ook de uitspraak over de verschuldigdheid van de dwangsommen wordt afgewacht’niet in redelijkheid opvatten als de afspraak dat ARAG de dwangsommen in het lopende appel aan de orde zou stellen, zoals zij stelt. De door haar genoemde omstandigheid dat dit appel de enige op dat moment lopende procedure was, gaat eraan voorbij dat de afspraak twee stappen omvat: eerst schorsing van de executie van de dwangsommen totdat arrest wordt gewezen in de lopende procedure en dan, indien de hoofdveroordeling en de daaraan verbonden dwangsommen in stand werden gelaten, voortzetting van de schorsing totdat duidelijkheid bestaat over verschuldigdheid van de dwangsommen, hetzij door een regeling van partijen, hetzij door een rechterlijke uitspraak. Het hof voegt aan het voorgaande ambtshalve nog toe dat ARAG de verschuldigdheid van de dwangsommen in het appel ook niet aan de orde had kunnen stellen, omdat een vordering in reconventie niet voor het eerst in hoger beroep kan worden ingesteld. [appellante] heeft uit de e-mails van 23 december 2019 ook niet kunnen afleiden dat ARAG de verschuldigdheid van verbeurde dwangsommen erkende in het geval het hof Arnhem-Leeuwarden haar veroordeling tot vergoeding van de kosten van mr. Zaad zou bekrachtigen.
3.7.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het aannemelijk is dat een bodemrechter zal vaststellen dat ARAG de in het vonnis bevolen opdracht aan mr. Zaad tijdig heeft verleend. Het hof onderschrijft dit oordeel, waartegen [appellante] met grief 7 opkomt. Het hof overweegt daartoe als volgt. ARAG is in het vonnis uit 2019 op straffe van een dwangsom bevolen binnen vijf dagen na de datum van het vonnis opdracht te geven aan de door [appellante] aangewezen advocaat, mr. Zaad. Het met deze veroordeling beoogde doel is dat ARAG de met [appellante] gesloten rechtsbijstandsverzekering uitvoert. In de e-mail van 20 november 2019 staat dat ARAG mr. Zaad opdracht geeft om [appellante] bij te staan. De overeenkomst van opdracht strekt tot het verrichten van bepaalde werkzaamheden. Voor totstandkoming van zo’n overeenkomst is niet vereist dat overeenstemming bestaat over het loon en alle uitvoeringskwesties. Anders dan [appellante] betoogt, brengt de noodzaak om na de e-mail van 20 november 2019 nadere afspraken te maken over het honorarium, de doorbelasting van de kosten en de wijze van declareren, dus niet met zich dat ARAG een voorwaardelijke opdracht heeft gegeven of anderszins niet aan veroordeling uit het vonnis heeft voldaan. Verder vergt de veroordeling niet dat ARAG zonder meer met elke looneis van mr. Zaad instemt; als geen loon is overeengekomen, kan de opdrachtnemer aanspraak maken op een redelijk loon (vgl. artikel 7:405 BW). De opdrachtnemer moet de opdrachtgever op de hoogte houden van zijn werkzaamheden ter uitvoering van de opdracht en rekening en verantwoording afleggen (artikel 7:403 BW). Hierin ligt besloten dat ARAG, die de advocaat opdracht geeft om rechtsbijstand te verlenen aan de verzekerde, gerechtigd is om te vragen naar een begroting en een gedocumenteerd overzicht van de reeds verrichte werkzaamheden en om op basis daarvan een voorstel te doen voor vergoeding, zoals ARAG in haar brief van 21 november 2019 heeft gedaan. Anders dan [appellante] stelt, behelst de mail van 17 augustus 2020 geen erkenning van ARAG dat zij zonder dat daar grondslag voor bestond gegevens heeft gevraagd aan mr. Zaad en een vergoeding voor de verrichte werkzaamheden heeft voorgesteld. Dit betekent dat het betoog van [appellante] dat ARAG geen redelijk aanbod aan mr. Zaad heeft gedaan, niet opgaat.
3.8.
Wat ARAG in haar brief van 21 november 2019 heeft geschreven aan mr. Zaad over de voorwaardelijke kostendekking, houdt een voorbehoud in ten aanzien van de aan [appellante] te verlenen dekking, waar partijen toen over procedeerden. Dit maakt de aan mr. Zaad gegeven opdracht niet voorwaardelijk, anders dan [appellante] betoogt in grief 4, waarin zij opkomt tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat dit voorbehoud niet mr. Zaad betreft, maar een kwestie tussen ARAG en [appellante] is. [appellante] miskent hiermee dat een rechtsbijstandverzekeringsovereenkomst een natura-verzekering is, waarbij de rechtsbijstandsverzekeraar de schade van de verzekerde vergoedt door namens de verzekerde de nota van de advocaat te voldoen. Deze vergoeding is een uitkering ten behoeve van de verzekerde, en als die uitkering niet verschuldigd blijkt, dan blijft de verzekerde weliswaar het loon van de advocaat verschuldigd, maar heeft de verzekeraar dat loon ten onrechte voor zijn rekening genomen. [appellante] kan tot slot geen argument ontlenen aan de in 2021 gegeven opdracht aan mr. Baetens. Dat ARAG uiteindelijk, na een aantal verzoeken van [appellante] , akkoord is gegaan met weglating van enkele beperkende voorwaarden in de opdracht aan mr. Baetens, brengt niet mee dat de eerdere opdracht van ARAG aan mr. Zaad voorwaardelijk was.
Betaling proceskostenveroordeling uit het arrest
3.9.
Met grief 8 komt [appellante] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat aannemelijk is dat de bodemrechter zal vaststellen dat ARAG aan het arrest heeft voldaan door op 15 juni 2020 € 19.877 te betalen op de derdengeldrekening van mr. Van de Sande en dat ARAG er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat mr. Van de Sande ook bevoegd was om gelden uit hoofde van de rechtsbijstandverzekering in ontvangst te nemen dan wel dat [appellante] op dit punt aan mr. Van de Sande een toereikende volmacht had verleend. Deze grief faalt. Als mr. Van de Sande niet bevoegd was in de brief van 10 juni 2020 namens [appellante] om betaling te vragen – wat ARAG gemotiveerd betwist – heeft ARAG in ieder geval onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mogen aannemen dat mr. Van de Sande, die [appellante] had bijgestaan in het dekkingsgeschil waarin het arrest is gewezen en vrijwel direct na het wijzen van het arrest schriftelijk om betaling op zijn derdengeldenrekening verzocht, bevoegd was om namens haar het bedrag van
€ 19.720, met nakosten, in ontvangst te nemen, waartoe het hof ARAG ten gunste van [appellante] had veroordeeld. Uit de brief van 10 juni 2020 kon ARAG daarom in redelijkheid afleiden dat mr. Van de Sande gerechtigd was de daarin gevraagde betaling ten behoeve van [appellante] in ontvangst te nemen. Bijkomende omstandigheden zijn daarvoor niet vereist.
3.10.
Gezien het onder 3.6 tot en met 3.9 overwogene, is het hof met de voorzieningenrechter van oordeel dat het aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat [appellante] ten onrechte tot executie van zowel het vonnis uit 2019 als het arrest is overgegaan ter zake van de kosten van rechtsbijstand en de dwangsommen en dat het executoriaal beslag als misbruik van recht en daarmee onrechtmatig moet worden aangemerkt. De hiertegen gerichte grief 9 faalt. Uit het in rov. 3.6 overwogene volgt voorts dat de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen dat de afspraak van 23 december 2019 voorshands (eveneens) in de weg staat aan executie van de dwangsommen door [appellante] . De tegen dit oordeel van de voorzieningenrechter gerichte grief 6 faalt.
3.11.
De grieven 10, 12 en 13 bouwen voort op de voorgaande, falende grieven en falen daarom eveneens. Nu voorshands is aangenomen dat ARAG aan de veroordelingen heeft voldaan, kan [appellante] niet worden gevolgd in haar betoog dat het arrest met het bestreden vonnis feitelijk ongedaan wordt gemaakt. Anders dan [appellante] in grief 11 subsidiair betoogt, is er geen aanleiding om ARAG een termijn te stellen waarbinnen zij een procedure over de verschuldigdheid van de dwangsommen aanhangig dient te maken. [appellante] kan zelf een bodemprocedure aanhangig maken als zij haar standpunt over de verschuldigdheid van de dwangsommen handhaaft.
3.12.
De afwijzing van de afwikkelingskosten van de deurwaarder, waarop grief 14 ziet, betreft tot slot kosten die zien op het opgeheven beslag. [appellante] kan niet op grond van de polisvoorwaarden aanspraak maken op vergoeding daarvan. Deze grief faalt dus.
3.13.
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd en de (bij eiswijziging toegevoegde) vorderingen van [appellante] zullen worden afgewezen. [appellante] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst af de vorderingen van [appellante] ;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ARAG begroot op € 772,- aan verschotten en € 1.114,- voor salaris en op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Wessels, L. Alwin en A.C. van Schaick en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2021.