ECLI:NL:GHAMS:2021:3206

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
23-004076-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met vordering tot schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is veroordeeld voor mishandeling van de benadeelde partij, die op 15 maart 2018 in Amsterdam plaatsvond. De verdachte had een beroep gedaan op noodweer(exces), maar dit werd door het hof verworpen. Het hof oordeelde dat de verklaring van de benadeelde partij betrouwbaar was en dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding die de noodzaak tot verdediging zou rechtvaardigen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 1.135,00, bestaande uit zowel materiële als immateriële schade. Het hof heeft de ernst van de mishandeling en de impact op de benadeelde partij in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004076-19
datum uitspraak: 22 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 november 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-063831-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
8 oktober 2021.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 15 maart 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, (met gebalde vuist(en)) tegen het hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of stompen en/of die [benadeelde] meermalen althans eenmaal, met diens hoofd, althans het lichaam, tegen de muur en/of het kozijn aan te gooien.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsmotivering

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, althans dat zij ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging nu haar een beroep op noodweer(exces) toekomt. De verdachte werd onverhoeds door aangeefster aangevallen en tegen deze aanval heeft zij zich verdedigd. De verdachte heeft hierover consistent verklaard. De aangeefster heeft meerdere verklaringen afgelegd, iedere keer verklaart zij wat anders. Daarom zijn haar verklaringen onbetrouwbaar. Van belang hierbij is dat niemand, ook de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] niet, het begin van het incident heeft gezien.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat zij naar de winkel is gegaan omdat zij ontevreden was over een kledingreparatie en in de winkel geïrriteerd raakte omdat aangeefster haar geld niet wilde teruggeven. Toen zij dit niet kreeg, heeft zij haar broek teruggepakt en heeft zij bij het weggaan getracht uit de winkel garen mee te nemen. Op dat moment viel aangeefster haar van achteren aan, werd zij vastgegrepen en is zij met een platte hand geslagen. Ook is zij daarbij met een paraplu geslagen. De verdachte heeft zich losgerukt om uit de winkel weg te komen. Het is mogelijk dat zij daarbij de aangeefster heeft geraakt.
Aangeefster heeft verklaard dat de verdachte in haar winkel kwam en aangaf zeer ontevreden te zijn over een uitgevoerde reparatie. Zij was heel boos en schreeuwde. De verdachte eiste dat zij het aangebrachte stiksel onmiddellijk uit de broek zou halen en eiste ook haar geld terug. Toen aangeefster aangaf dat zij de reparatie morgen opnieuw zou doen, probeerde de verdachte geld uit de kassa te pakken. Aangeefster voorkwam dit door haar armen te spreiden. De verdachte heeft haar vervolgens onder meer hard geduwd, heeft haar hoofd tegen de muur gegooid en heeft met haar vuisten meermalen op haar gezicht gestompt. Aangeefster betwist dat zij de verdachte heeft geslagen, met een paraplu of anderszins.
Over wie de fysieke confrontatie is begonnen, staan de verklaringen van de verdachte en aangeefster dus lijnrecht tegen over elkaar.
Het hof stelt vast dat de verklaring van aangeefster - zoals zij die direct na het incident bij de politie heeft afgelegd - ondersteuning vindt in andere bewijsmiddelen in het dossier. Uit het dossier blijkt onder meer dat de verdachte in een agressieve gemoedstoestand naar de winkel is gegaan. Ook na het incident was de verdachte nog boos en kwaad. De verdachte heeft direct na het handgemeen ten overstaan van de politie verklaard dat zij aangeefster inderdaad had geslagen en zag dat zij bloedde. De getuige [getuige 1] heeft tegenover de politie verklaard en later nog bij de rechter-commissaris meermalen bevestigd dat de verdachte hem had verteld dat zij, de verdachte, had geprobeerd geld uit de kassa/het bakje te pakken. In het dossier bevinden zich tenslotte foto’s en een beschrijving van het letsel zoals dit (direct) na het handgemeen bij aangeefster is geconstateerd. Dit letsel past bij de toedracht van aangeefster over wat zich in de winkel heeft voorgedaan en niet, althans veel minder bij de toedracht van de verdachte. Op grond van het vorenstaande, in samenhang bezien, acht het hof de verklaring van aangeefster betrouwbaar. Dat de verklaringen van aangeefster op detailniveau enkele inconsistenties vertonen, doet naar het oordeel van het hof aan deze betrouwbaarheid niet af.
Noodweer(exces)
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een beroep op noodweer dan wel noodweerexces gedaan; aangeefster was de agressor en de verdachte heeft zich tegen de fysieke aanval van aangeefster moeten en mogen verdedigen.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Uit bovenstaande overwegingen komt naar voren dat het hof de verklaring van aangeefster over de toedracht van hetgeen zich in de winkel heeft voorgedaan, volgt. Daaruit blijkt dat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de verdachte, die de noodzaak tot een fysieke verdediging zou kunnen rechtvaardigen. Het beroep op noodweer faalt. Nu geen sprake is geweest van een noodweersituatie, faalt daarmee ook het beroep op noodweerexces.
Het hof acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het aan haar ten laste gelegde heeft begaan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 15 maart 2018 te Amsterdam [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] met gebalde vuist(en) tegen het hoofd te stompen en die [benadeelde] met het lichaam tegen de muur en/of het kozijn aan te gooien.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg tenlastegelegde bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis met aftrek.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis met aftrek. De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling, als gevolg waarvan lichamelijk letsel bij aangeefster is ontstaan. Hiermee heeft de verdachte een voor het slachtoffer intimiderende situatie geschapen waarbij zij inbreuk heeft gemaakt op haar lichamelijke integriteit en bij haar een gevoel van onveiligheid teweeggebracht. Daarbij acht het hof van belang dat de mishandeling in de eigen winkel van aangeefster heeft plaatsgevonden en dat aangeefster heeft verklaard dat zij haar onderneming vanwege dit incident heeft beëindigd. Ter terechtzitting in hoger beroep is niet gebleken dat de verdachte enige verantwoordelijkheid neemt voor hetgeen zich heeft afgespeeld. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 september 2021 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld voor geweldsdelicten.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.885,00, bestaande uit € 385,00 materiële schade en € 1.500,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 1.135,00, bestaande uit € 385,00 materiele schade en € 750,00 immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen tot een bedrag van € 1.135,00.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof schat de omvang van de immateriële schade naar de maatstaf van billijkheid op € 750,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard en ernst van de normschending en de impact op de benadeelde partij. Voor het overige of anders gevorderde zal de vordering worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.135,00 (duizend honderdvijfendertig euro) bestaande uit
€ 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige of anders gevorderde af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.135,00 (duizend honderdvijfendertig euro) bestaande uit € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 21 (eenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
15 maart 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. P.A.M. Mevis, in tegenwoordigheid van
mr. B.K.M. Pouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
22 oktober 2021.
mr. P.A.M. Mevis is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]