ECLI:NL:GHAMS:2021:3202

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
13-279236-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot gevangenneming en schorsing voorlopige hechtenis in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 1 september 2021, die een vordering tot gevangenneming van de verdachte had toegewezen. De verdachte, geboren in 1968 en thans gedetineerd in P.I. Lelystad, had hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de behandeling in raadkamer heeft de raadsman van de verdachte een mondeling verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis gedaan.

Het hof heeft de stukken van de zaak en de verklaring van de advocaat-generaal en de verdachte gehoord. De raadsman stelde dat het bevel tot gevangenneming in strijd is met het beginsel nemo debet bis vexari, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zouden zijn. Het hof verwierp dit standpunt en oordeelde dat het openbaar ministerie bevoegd is om een wijziging van de tenlastelegging te vorderen, zelfs in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de ernstige bezwaren tegen de verdachte, met betrekking tot de poging tot mensenhandel, voldoende waren onderbouwd door getuigenverklaringen en app-gesprekken.

Het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis werd afgewezen, omdat de belangen van de verdachte niet opwogen tegen de maatschappelijke veiligheid. Het hof concludeerde dat er onvoldoende inzicht was in de achtergrond van de verdachte om het recidiverisico beheersbaar te maken. De beschikking werd op 13 oktober 2021 gegeven, waarbij het hof het beroep tegen de bestreden beslissing afwees en het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afwees.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGin raadkamer op het hoger beroep in de zaak van
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1968,
wonende te [adres]
thans gedetineerd in P.I. Lelystad,
tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 1 september 2021, voor zover houdende de vordering tot gevangenneming (ten aanzien van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde).

De feiten en de rechtsgang

Het hof heeft kennis genomen van de akte van de griffier van de rechtbank Amsterdam van 2 september 2021, waarbij namens de verdachte hoger beroep is ingesteld tegen voormelde beslissing van die rechtbank.
Het hof heeft gezien de beslissing waarvan beroep en heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte en heeft gehoord de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door diens raadsman mr. T.P.A.M. Wouters.
Bij de behandeling in raadkamer heeft de raadsman namens de verdachte een mondeling schorsingsverzoek gedaan.

De beoordeling

Het hof verenigt zich met de beslissing waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en de gronden waarop deze berust.
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat het bevel gevangenneming in strijd is met het beginsel nemo debet bis vexari, nu geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Het hof deelt dit standpunt niet en overweegt daartoe als volgt. Aan het openbaar ministerie is de bevoegdheid toegekend om gedurende het onderzoek ter terechtzitting en zelfs nog in hoger beroep een wijziging van de tenlastelegging – en daardoor de inhoud van de vervolging - te vorderen. Een uitleg van het nemo debet bis vexari waarbij aan de toewijzing van deze vordering vervolgens geen vordering tot gevangenneming kan worden gekoppeld, acht het hof niet in overeenstemming met het systeem en de geest van deze wettelijke regeling. Ook uit de door de verdediging aangehaalde jurisprudentie blijkt niet van een zo ver strekkende invulling van het beginsel, nu in die zaken sprake was van het toepassen van de voorlopige hechtenis ten aanzien van een reeds op de vordering inbewaringstelling danwel tenlastelegging omschreven feit. Evenmin acht het hof het bevel in strijd met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, nu over de ernstige bezwaren ten aanzien van de poging tot mensenhandel nog geen rechterlijk oordeel is gegeven.
Het hof acht ten aanzien van de poging mensenhandel ernstige bezwaren aanwezig, gelet op de verklaring van [getuige] bij de rechter-commissaris van 27 mei 2021 en het app-gesprek tussen verdachte en deze getuige van 5 oktober 2020. Het hof is van oordeel dat de verklaring en de apps in onderlinge samenhang voldoende zijn voor het aannemen van ernstige bezwaren, ook in deze fase van het onderzoek.
Met betrekking tot het door de verdachte mondeling gedane verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis geldt dat dit verzoek moet worden afgewezen, omdat het belang dat de verdachte heeft bij zijn invrijheidstelling niet opweegt tegen de gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid die in het bevel tot zijn gevangenhouding zijn aangewezen, welke ook thans nog grond geven tot voortduring van zijn vrijheidsbeneming. Het hof overweegt daartoe dat het strafvorderlijke belang is gelegen in het voorkomen van herhaling van ernstige feiten die een zeer vergaande inbreuk maken op de integriteit van (kwetsbare) personen. Het hof heeft er geen vertrouwen in dat de kans op herhaling tot een acceptabel niveau kan worden ingeperkt door het stellen van schorsingsvoorwaarden. Het hof neemt de conclusie van de reclassering over dat er, in afwezigheid van een NIFP-rapportage, onvoldoende inzicht bestaat in de achtergrond en beweegredenen van verdachte om de risicofactoren goed in kaart te brengen en het recidiverisico beheersbaar te maken.

De beslissing

Het hof:
WIJST AF het beroep tegen de bestreden beslissing, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
WIJST AF het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Deze beschikking is gegeven op 13 oktober 2021 in raadkamer van dit hof door
mr. L.I.M. van Bergen, voorzitter,
mrs. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en M. Gonggrijp-van Mourik, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. B. Berberoglu als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 13 oktober 2021,
de advocaat-generaal