ECLI:NL:GHAMS:2021:32

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
14 januari 2021
Zaaknummer
200.269.475/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing van de kamer voor het notariaat inzake klacht tegen oud-notaris

In deze zaak heeft klager, een oud-notaris, hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de kamer voor het notariaat in 's-Hertogenbosch. De kamer had op 21 oktober 2019 het verzet van klager tegen een eerdere beslissing van de voorzitter van de kamer van 1 mei 2019 ongegrond verklaard. Klager had op 18 november 2019 een beroepschrift ingediend, gevolgd door een aanvullend beroepschrift op 27 januari 2020. De oud-notaris diende op 13 februari 2020 een verweerschrift in. De zaak werd behandeld op een openbare zitting op 29 oktober 2020, waarbij alleen de gemachtigde van klager aanwezig was.

De kern van de zaak draait om de ontvankelijkheid van klager in zijn hoger beroep. Artikel 99 van de Wet op het Notarisambt (Wna) bepaalt dat tegen een beslissing van de kamer, die klachten kennelijk niet-ontvankelijk of ongegrond verklaart, geen hoger beroep openstaat. Klager stelde dat er sprake was van schending van fundamentele rechtsbeginselen, maar het hof oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die deze claim onderbouwden. Het hof concludeerde dat klager niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat er geen grond was voor het doorbreken van het rechtsmiddelenverbod. De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken op 12 januari 2021.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.269.475/01 NOT
nummer eerste aanleg : SHE/2019/31
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 12 januari 2021
inzake
[klager] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
gemachtigde: mr. L.A. Alderlieste, advocaat te Rotterdam,
tegen
[oud-notaris] ,
oud-notaris te [plaats] ,
geïntimeerde.
Partijen worden hierna klager en de oud-notaris genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Klager heeft op 18 november 2019 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de (aan deze beslissing gehechte) beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort ‘s-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 21 oktober 2019. Bij genoemde beslissing heeft de kamer het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 1 mei 2019 ongegrond verklaard. Klager heeft op 27 januari 2020 een aanvullend beroepschrift met producties bij het hof ingediend.
1.2.
De oud-notaris heeft op 13 februari 2020 een verweerschrift met producties bij het hof ingediend.
1.3.
Het hof heeft de stukken van de eerste aanleg van de kamer ontvangen. Klager heeft bij brief van 27 januari 2020 het proces-verbaal van de zitting van 19 augustus 2019 van de kamer overgelegd.
1.4.
De zaak is, voor zover het de ontvankelijkheid van klager in zijn hoger beroep betreft, behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 29 oktober 2020. De gemachtigde van klager is verschenen en heeft het woord gevoerd. Klager en de oud-notaris zijn niet verschenen.

2.Ontvankelijkheid

2.1.
Klager heeft bij de kamer op 25 oktober 2018 een klacht ingediend tegen de oud-notaris. De voorzitter van de kamer heeft bij beslissing van 1 mei 2019 de klacht afgewezen omdat deze kennelijk niet-ontvankelijk is. Tegen die beslissing heeft klager tijdig verzet ingesteld bij de kamer. De kamer heeft bij beslissing van 21 oktober 2019 het verzet ongegrond verklaard.
2.2.
In het algemeen staat - op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 1 Wet op het Notarisambt (hierna: Wna) - tegen een beslissing van de kamer op een klacht het rechtsmiddel van hoger beroep bij dit hof open. Artikel 99 Wna bepaalt echter in de leden 11, 15 en 19 - verkort weergegeven en voor zover hier van belang - dat (i) de voorzitter van de kamer klachten die naar zijn oordeel kennelijk niet-ontvankelijk, dan wel kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht zijn, kan afwijzen, (ii) tegen een dergelijke beslissing van de voorzitter verzet kan worden gedaan bij de kamer en (iii) tegen de beslissing van de kamer dat het verzet niet-ontvankelijk of ongegrond is, geen rechtsmiddel openstaat. Uit genoemde bepalingen van de Wna volgt derhalve dat er geen rechtsmiddel, zoals hoger beroep, tegen de bestreden beslissing open staat. Dit is slechts anders indien bij de totstandkoming van de beslissing een zo fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
2.3.
Volgens klager is sprake van schending van een fundamenteel rechtsbeginsel omdat de beslissing van de kamer van 21 oktober 2019 niet deugdelijk is gemotiveerd. Een motiveringsgebrek vormt volgens vaste jurisprudentie geen grond voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod. Deze stelling van klager, wat daarvan verder zij, is daarom onvoldoende om te kunnen concluderen dat een zo fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
2.4.
Het beginsel van hoor en wederhoor is daarentegen wel zo’n fundamenteel rechtsbeginsel. Klager heeft zijn stelling dat dit beginsel is geschonden echter niet feitelijk onderbouwd. Ook zijn geen feiten of omstandigheden gebleken waaruit zou kunnen worden afgeleid dat klager door de kamer onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunt naar voren te brengen. Klager stelt in zijn beroepschrift integendeel dat tijdens de mondelinge behandeling uitgebreid is gesproken over de inhoud van het verzetschrift en dat er tijdens de mondelinge behandeling nog vragen zijn gesteld door de kamer.
2.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat klager niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 21 oktober 2019.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.H. Lieber en
J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2021 door de rolraadsheer.