ECLI:NL:GHAMS:2021:3182

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
23-000791-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontucht met minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 februari 2018. De verdachte, geboren in 1991, werd beschuldigd van ontucht met een minderjarige, geboren in 2000. De tenlastelegging omvatte onder andere het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, waarbij de verdachte gebruik zou hebben gemaakt van geweld en bedreiging. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na een zitting op 1 juni 2021, waarbij zowel de verdediging als het openbaar ministerie hun standpunten naar voren hebben gebracht.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 maart 2014 in zijn woning in Amsterdam seksuele handelingen heeft verricht met de minderjarige. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs, en heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen betwist. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de getuige [getuige] betrouwbaar zijn en dat er voldoende bewijs is voor de subsidiaire tenlastelegging van ontuchtige handelingen.

Uiteindelijk heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde feiten, maar heeft het de verdachte wel schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit van ontucht met de minderjarige. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000791-18
datum uitspraak: 15 juni 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 februari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-674420-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland 1]) op [geboortedag 1] 1991,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdediging en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 05 maart 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [benadeelde], geboren op [geboortedag 2] 2000, heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde], hebbende verdachte
- meermalen, in ieder geval eenmaal (met kracht) zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [benadeelde] geduwd/gebracht, en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- ( terwijl die [benadeelde] door [getuige] naar een voor haar onbekende locatie was gebracht, te weten de verblijfplaats van verdachte, en kort nadat zij daar aangekomen was) en/of
- die [benadeelde] een of meerdere malen op het bed heeft geduwd en/of
- die [benadeelde] meerdere malen terug op bed heeft geduwd en/of bovenop die [benadeelde] is gaan liggen en/of
- een of meerdere malen de borsten van die [benadeelde] heeft betast en/of over de borsten van die [benadeelde] heeft gewreven en/of
- de broek en onderbroek van die [benadeelde] heeft uitgetrokken en/of
- met zijn, verdachtes, armen op de armen van die [benadeelde] heeft geleund en/of
- die [benadeelde] heeft vastgehouden,
-en/of al dan niet samen met [getuige] op die [benadeelde] in te praten om seks met hem, verdachte, te hebben en/of
-die [benadeelde] angst heeft laten aanjagen en/of heeft laten chanteren door [getuige] tot het hebben van seks met hem, verdachte,
en aldus voor die [benadeelde] een zodanig dreigende en/of bedreigende situatie en/of onvrije situatie heeft doen ontstaan dat zij zich niet, althans onvoldoende aan seksuele handelingen met verdachte kon onttrekken en/of durfde te onttrekken;
Subsidiair
hij op of omstreeks 05 maart 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met [benadeelde], geboren op [geboortedag 2] 2000, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte
- de borsten van die [benadeelde] betast en/of over de borsten van die [benadeelde] gewreven en/of
- meermalen, in ieder geval eenmaal (met kracht), zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [benadeelde] geduwd/gebracht;
2.
hij (op een of meerdere tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 1 mei 2013 tot en met 4 maart 2014, te Amsterdam en/of de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude, in elk geval in Nederland, (telkens) met [benadeelde], geboren op [geboortedag 2] 2000, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde], immers heeft hij, verdachte, meermalen, in ieder geval eenmaal, zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [benadeelde] geduwd/gebracht en/of zijn, verdachtes, penis in de mond van die [benadeelde] gebracht/geduwd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Standpunt OM
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair ten laste gelegde verkrachting. Uit de verklaring van [benadeelde] blijkt dat zij op maart 2014 samen met [getuige] naar de woning van de verdachte is gegaan en aldaar met z’n drieën de slaapkamer van verdachte in zijn gegaan. In de slaapkamer heeft de verdachte de borsten van [benadeelde] betast. [benadeelde] heeft geprobeerd hem weg te duwen en vervolgens een klap in het gezicht gegeven. Toen zij probeerde op te staan heeft de verdachte zijn lichaam op haar gedrukt en haar tegen gehouden. [benadeelde] bleef tegenstribbelen, huilen en de verdachte van haar afduwen. Ook getuige [getuige] heeft bij de politie en raadsheer-commissaris verklaard dat de verdachte en [benadeelde] seks hebben gehad in de slaapkamer van de verdachte. [benadeelde] zei meermalen dat ze geen seks met verdachte wilde, maar [getuige] en verdachte hebben haar overgehaald. Ook hieruit blijkt volgens de advocaat-generaal dat [benadeelde] niet vrijwillig seks heeft gehad met de verdachte, maar dat zij hiertoe is gedwongen doordat zij in een afhankelijkheidssituatie is gebracht en onder psychische druk is gezet.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De advocaat-generaal acht tevens het onder 2 ten laste gelegde plegen van ontuchtige handelingen met de minderjarige [benadeelde] bewezen, waaronder het seksueel binnendringen bij [benadeelde]. Uit de getuigenverklaring van [getuige] blijkt dat [benadeelde] op de homo-ontmoetingsplek in Amsterdam seks heeft gehad met een groep mannen, waaronder de verdachte. Voorts blijkt uit de afgeluisterde gesprekken van de verdachte dat hij na zijn verhoor bij de politie in paniek is omdat hij een DNA-test moest afleggen vanwege een Turkse die zij een jaar geleden hadden geneukt.
Standpunt verdediging
Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het hem onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. De verklaringen van getuige [benadeelde] moeten volgens de raadsman van het bewijs worden uitgesloten omdat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest om haar te ondervragen, terwijl een bewezenverklaring in beslissende mate op haar verklaring is gebaseerd. De verklaringen van getuige [getuige] zijn onbetrouwbaar en mogen evenmin worden gebezigd voor het bewijs nu deze inconsistent zijn en de getuige een psychische stoornis heeft. Getuige [getuige] zou volgens zijn eigen verklaring op 5 maart 2014 ook in de slaapkamer aanwezig zijn geweest toen verdachte en [benadeelde] seks hadden. Uit de verklaring van [benadeelde] blijkt echter dat [getuige] de kamer heeft verlaten voordat er sprake was van seksuele handelingen. Verder zou de getuige [getuige] belastend hebben verklaard over de verdachte omdat hij in eerste instantie zijn eigen rol kleiner wilde maken en later gefrustreerd was omdat verdachte op vrije voeten was en [getuige] niet. Tot slot blijkt uit geen ander bewijsmiddel dat sprake is geweest van seksueel binnendringen danwel dwang.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het hem onder 2 ten laste gelegde eveneens moet worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. De getuige [getuige] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij niet weet of de verdachte seks heeft gehad met [benadeelde] bij de homo-ontmoetingsplek in Amsterdam of in Spaarnwoude. Daarnaast heeft [benadeelde] zelf altijd ontkend seks te hebben gehad met de verdachte op die plekken. Verder kan op grond van de mededeling “dat we haar verkracht hebben”, die volgt uit een tapgesprek, ten eerste niet worden vastgesteld over wie het gaat en ten tweede kan niet worden vastgesteld wie met haar (hof: [benadeelde]) seks heeft gehad.
Oordeel hof
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
Uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte op 5 maart 2014 in de slaapkamer van zijn woning te Amsterdam seks heeft gehad met [benadeelde] (hierna te noemen: [benadeelde]). Het hof acht echter niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte die seks van [benadeelde] met de ten laste gelegde (bedreiging met) geweld of feitelijkheden heeft afgedwongen, danwel dat verdachte een onvrije situatie heeft doen ontstaan waardoor [benadeelde] zich niet kon of durfde te onttrekken aan de seksuele handelingen en overweegt daartoe als volgt.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van fysieke dwang. Dit laatste oordeel houdt niet in dat de verklaringen van [benadeelde] onbetrouwbaar zijn, maar enkel dat het hof haar verklaringen aangaande de op haar uitgeoefende fysieke dwang onvoldoende bevestiging ziet in de overige bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden om tot een strafrechtelijke bewezenverklaring te komen. Dat [benadeelde] zich bevond in een onbekende omgeving en op haar werd ingepraat, acht het hof onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen van het primair ten laste gelegde.
Tenslotte is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de verdachte ervan op de hoogte was dat [benadeelde] handelde onder invloed van een bedreiging van [getuige] dat hij informatie of foto’s van [benadeelde] zou delen, als zij geen seks zou hebben met verdachte. Van door een feitelijkheid dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer als bedoeld in art. 242 Sr slechts sprake zijn indien de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn/haar wil heeft ondergaan. Nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van het handelen van [getuige], kan dit opzet niet (ook niet in voorwaardelijke zin) worden aangenomen. Gelet op het voorgaande dient de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
Verklaringen [getuige]
heeft bij de politie, kort na zijn aanhouding, verklaard dat de verdachte seks heeft gehad met [benadeelde]. Deze verklaring heeft hij herhaald bij de raadsheer-commissaris.
De raadsman heeft zoals hiervoor weergeven bepleit dat de verklaringen van [getuige] onbetrouwbaar zijn omdat zijn verklaringen inconsistent zijn en niet overeen komen met de verklaring van [benadeelde] over het moment dat [getuige] op 5 maart 2014 de slaapkamer heeft verlaten. Het feit dat [benadeelde] heeft verklaard dat zij met verdachte seks heeft gehad nadat [getuige] de slaapkamer had verlaten, terwijl [getuige] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte en [benadeelde] seks hadden, maakt naar het oordeel van het hof niet dat de verklaringen van [getuige] als onbetrouwbaar aangemerkt moeten worden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [benadeelde] bij de rechter-commissaris (in de zaak tegen [getuige]) op 10 maart 2016 heeft verklaard dat zij verliefd was op [getuige] en dat zij voorts bij de politie heeft verklaard dat zij niet wil dat [getuige] problemen krijgt. Het hof maakt hieruit op dat zij [getuige] kennelijk wilde beschermen.
Nu [getuige] niet alleen belastend over de verdachte heeft verklaard maar daarbij ook zichzelf heeft belast, waarbij hij openheid van zaken heeft gegeven over zijn eigen strafbare handelen, en zijn verklaringen zowel ten aanzien van belangrijke punten als details overeenkomen met die van [benadeelde] ten aanzien van de gebeurtenissen van die dag op 5 maart 2014, is het hof van oordeel dat zijn verklaringen betrouwbaar zijn.
Dat [getuige], zoals door de verdediging betoogd, belastend over de verdachte heeft verklaard om zijn eigen rol kleiner te maken dan wel uit frustratie, is niet aannemelijk geworden. Ook overigens is het hof niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan de verklaringen van [getuige] als onbetrouwbaar zouden moeten worden aangemerkt. Dat hij psychiatrische problemen heeft en verslaafd zou zijn geweest, is daartoe onvoldoende.
Verklaringen [benadeelde]
De verdediging heeft pas in hoger beroep verzocht om [benadeelde] te horen als getuige. Hoewel het hof het verzoek had toegewezen, heeft dit verhoor om een zwaarwegende reden geen doorgang gevonden. Uit een proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 15 oktober 2019 blijkt dat van een verhoor is afgezien omdat dit psychisch te belastend is voor [benadeelde], hetgeen onder meer is gebleken uit de hevige gezondheidsproblemen die [benadeelde] had ondervonden na het verhoor bij de rechter-commissaris in de strafzaak van [getuige]. Nu het ondervragingsrecht van verdachte is geschonden dient de vraag te worden beantwoord of het hof de verklaringen van [benadeelde] tot het bewijs mag bezigen. Daartoe dient het hof de betrouwbaarheid van de verklaringen met extra zorgvuldigheid te onderzoeken. In dat verband stelt het hof vast dat de door het hof gebruikte verklaringen van [benadeelde] in belangrijke mate worden ondersteund door de door het hof als betrouwbaar aangemerkte verklaringen van [getuige], aan wie de verdediging ten aanzien van deze gebeurtenis alle door haar gewenste vragen heeft kunnen voorleggen. Daar komt bij dat de verhoren van [benadeelde] zijn opgenomen, zodat de verdediging in de gelegenheid is geweest de verhoren van [benadeelde] uit te luisteren. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat het gebruik van de verklaringen van [benadeelde] ten aanzien van het hierboven genoemde feit, geen schending van het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces oplevert. Dat de verdediging [benadeelde] niet heeft kunnen ondervragen staat dan ook niet in de weg aan het gebruik van haar verklaringen voor het bewijs.
Het hof verwerpt de verweren van de raadsman.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Het hof is van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit. Getuige [getuige] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte en anderen bij de zogenaamde homo ontmoetingsplaats seks met [benadeelde] hebben gehad, maar [benadeelde] heeft dit ontkend. Hoewel het hof niet uitsluit dat [benadeelde] uit schaamte niet over deze gebeurtenis heeft willen verklaren en de verklaring van [getuige] niet zonder meer onbetrouwbaar acht, is het van oordeel dat zich in het dossier onvoldoende steunbewijs bevindt om tot een bewezenverklaring te komen. De in de dossiers aanwezige taps acht het hof daartoe onvoldoende. Daaruit blijkt weliswaar dat verdachte en bekenden van hem seks hebben gehad met [benadeelde], maar onvoldoende blijkt dat de taps betrekking hebben op deze specifieke gebeurtenis. Daar komt bij dat [getuige] tijdens zijn verhoor als getuige bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat de andere jongens bij de deze gelegenheid geen seks met [benadeelde] hebben gehad en hij niet meer goed weet of verdachte seks met [benadeelde] heeft gehad.

Bewijsmiddelen

Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
1.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 1 juni 2021.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven:
Ik heb [benadeelde] een paar keer gezien. Zij was de vriendin van [getuige]. Ik had op een dag telefonisch contact met [getuige]. Hij kwam met [benadeelde] op bezoek in mijn woning in Amsterdam. Wij gingen samen koffie drinken. Wij hebben ons verplaatst naar mijn slaapkamer. In de slaapkamer was een klein bed en een groot bed. Het was gezellig. Het kan zijn dat dat op 5 maart 2014 is geweest. [benadeelde] was een klein meisje, ze was petite.
De oudste raadsheer vraagt of ik [verdachte] word genoemd. Ja, dat klopt. [getuige] noemde ik [getuige]. Ik spreek Bulgaars, Turks, Roma en een beetje Nederlands.
2.
Een proces-verbaal met nummer 2014055489 van 3 september 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] doorgenummerde pagina’s 43 - 49.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 3 september 2014 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
getuige [getuige]:
U vraagt mij of ik kan vertellen over die keer bij [verdachte] (het hof begrijpt uit de context hier en hierna: de verdachte [verdachte]) thuis.
We zijn naar [verdachte] gegaan. Ik zat op zijn bed. Hij heeft twee bedden. Zij gingen toen elkaar neuken, [benadeelde] en [verdachte].
3.
Een proces-verbaal met nummer 2014055489-11 van 6 maart 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4], doorgenummerde pagina’s 2 -11.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven als de op 6 maart 2014 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
getuige [benadeelde], geboren op [geboortedag 2] 2000 in [geboorteland 2].
U vraagt mij naar de afspraak die ik op 5 maart 2014 had met [getuige].
Wij zouden naar een vriend van hem gaan, genaamd [verdachte]. Hij woont achter [adres]. Hij is iets donkerder dan blank. Hij sprak volgens mij Bulgaars.
[verdachte] kwam naast mij liggen en begon aan mij te zitten. Ik voelde dat hij mijn borsten begon te betasten. Hij wreef over mijn borsten.
[verdachte] deed zijn riem open en trok zijn spijkerbroek en onderbroek tot zijn knieën uit. Ik voelde dat [verdachte] met zijn penis in mijn vagina ging. Ik voelde dat het pijn deed.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.subsidiair
hij op 5 maart 2014 te Amsterdam, met [benadeelde], geboren op [geboortedag 2] 2000, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte,
- de borsten van die [benadeelde] betast en over de borsten van die [benadeelde] gewreven en
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [benadeelde] geduwd;
Hetgeen onder 1 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 6 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft aangevoerd dat in strafmatigende zin rekening moet worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn waarin deze zaak voor de rechter is gebracht. De verdachte is op 2 september 2014 aangehouden en pas op 21 februari 2018 in eerste aanleg veroordeeld. Het hoger beroep loopt derhalve sinds februari 2018. Dat is tot aan het moment van de uitspraak in hoger beroep ruim drie jaar en in totaal bijna zeven jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich ter bevrediging van zijn eigen lustgevoelens schuldig gemaakt aan het plegen van ernstig seksueel misbruik van een jong minderjarig meisje. Hij heeft haar in een slaapkamer in zijn woning aan haar borsten betast en haar vervolgens gepenetreerd.
De verdachte heeft door zijn handelen op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, mogelijk doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring en de toelichting ter terechtzitting in hoger beroep van de raadsvrouw van het slachtoffer is gebleken dat de gebeurtenissen een enorme impact op [benadeelde] hebben gehad. Zij ervaart tot op de dag van vandaag nog steeds veel angstgevoelens en stress.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 mei 2021 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld voor soortgelijke feiten. Wel dient het hof rekening te houden het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Voorts heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsrapport dat is opgemaakt over de verdachte op 27 mei 2021. Hieruit blijkt dat de reclassering een toezicht op de verdachte niet zinvol vindt en wordt geadviseerd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen als hij schuldig wordt bevonden.
Het hof is van oordeel dat het bewezenverklaarde handelen van de verdachte een zeer ernstige feit betreft en is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere dan een langdurige vrijheidsbenemende straf . Het hof acht in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden passend.
Het hof stelt vast dat er in eerste aanleg en hoger beroep sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De verdachte is immers op 2 september 2014 in verzekering gesteld, terwijl er eerst op 21 februari 2018 door de rechtbank vonnis is gewezen. Ook in hoger beroep is die termijn – met ruim drie maanden – overschreden. De verdachte heeft namelijk op 2 maart 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof eerst thans arrest wijst. In een en ander wordt aanleiding gezien de verdachte, in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 22 maanden, een gevangenisstraf van 20 maanden op te leggen.
Het hof acht deze straf passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.619,72. En bestaat uit een bedrag van € 119,72 ter compensatie van geleden materiële schade en een bedrag van € 2500,00 als vergoeding voor immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleitte vrijspraak.
Het hof overweegt als volgt.
Met het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde heeft de verdachte jegens de benadeelde partij onrechtmatig gehandeld als bedoeld in artikel 6:162 BW. Hij is derhalve gehouden tot vergoeding van de daaruit voortvloeiende schade. De gevorderde schadevergoeding is door de verdediging niet betwist en komt het hof ook niet onredelijk voor. De vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.619,72 (tweeduizend zeshonderdnegentien euro en tweeënzeventig cent) bestaande uit € 119,72 (honderdnegentien euro en tweeënzeventig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële en materiële schade op 1 mei 2013.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.619,72 (tweeduizend zeshonderdnegentien euro en tweeënzeventig cent) bestaande uit € 119,72 (honderdnegentien euro en tweeënzeventig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 36 (zesendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.I.M. van Bergen, mr. M.M.H.P. Houben en mr. R.A.E. van Noort, in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 juni 2021.
mr. R.A.E. van Noort is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.