In een pleitnota, opgesteld voor de mondelinge behandeling op 4 januari 2019, heeft de notaris onder andere geschreven:
“
Dank dat u mij het woord geeft om namens de verzoekers, [broer A] , [zus C] en [broer B] het woord te voeren. Ik ben [notaris] en notaris te [plaats] . In mijn functie als notaris maak ik vaak mee dat er discussie ontstaat tussen de kinderen over de wijze waarop het vermogen van moeder dient te worden beheerd en over de wijze waarop moeder dient te worden verzorgd. Het is niet de eerste keer dat ik het woord voer in een procedure voor het onder bewind stellen van een ouder door één of meer kinderen. Wel is het de eerste keer dat ik meemaak dat twee van mijn drie opdrachtgevers, te weten [broer A] en [zus C] middels advocaten het aan hun broer, de heer [klager] , geleende geld hebben moeten terugvorderen. In deze procedure zijn mijn opdrachtgevers in het gelijk gesteld en hebben zij beiden hun uitgeleende geld terug ontvangen. Mede om die reden hebben zij aangegeven niet het woord te willen voeren. Uiteraard zijn zij bereid en in staat rechtstreeks antwoord te geven op door u aan hen te stellen vragen. Dit laatste is ook van toepassing op [broer B] . [broer B] heeft geen procedure tegen zijn broer [klager] gevoerd maar heeft in het verleden een aantal aanvaringen gehad met [klager] waardoor ook [broer B] niet het woord wenst te voeren.
Door mijn opleiding en werk als notaris, ik ben immers ook jurist, vraag ik altijd om bewijsstukken waaruit blijkt hoe de verhoudingen zijn ontstaan. In dit geval zijn er drie kinderen het met elkaar eens over wie het vermogen van moeder mag beheren en dan wel onder het toeziend oog van u, rechter, en één kind is daar tegen. [broer A] , [zus C] en [broer B] hebben veel stukken geproduceerd om aan te tonen dat naar hun mening [klager] niet de juiste persoon is om het vermogen van moeder te beheren. Een aantal stukken zijn u ter beschikking gesteld en onnodig om nu aan te halen. Om toch een indruk te geven van toon en houding van de heer [klager] een kort citaat uit een mail van bijna 5 jaar geleden, om precies te zijn: 8 januari 2014 om 19.50 uur, [klager] schrijft dan nog aan [broer A] en [zus C] op vriendschappelijke wijze en hij uit daarbij zijn zorgen over [broer A] die moeder ook dan al grotendeels verzorgt en over de mogelijkheden die er zijn om extra zorg voor moeder te regelen:
“Zelf zit ik er over te denken om ook [broer B] bij dat gesprek te betrekken!!!! Als wij hem een uitnodiging sturen om op een bepaalde datum, tijdstip en plaats te komen, zien we wel of hij sowieso komt. (Ook hij heeft zijn verantwoordelijkheden, gelijk zoals wij die hebben!) In de uitnodiging naar hem zullen we alvast subtiel aangeven dat we ook van hem verwachten dat hij (geruime) tijd aandacht en zorg aan zijn moeder gaat besteden. Ongetwijfeld zal hij zeggen dat hij (als directeur van Schiphol en de KLM) daar onmogelijk tijd voor heeft. Dan weten we dat. Maar dan heb ik er ook geen enkele moeite meer mee dat hij bij de volgende schenking van zijn moeder overgeslagen wordt! Dat kan ik met mijn geweten heel goed verantwoorden!” Einde citaat.
Los van het feit dat [broer B] geen directeur van Schiphol en KLM is maar wel een drukke baan kan hebben waardoor hij minder zorg kan leveren aan zijn moeder dan [broer A] die bij moeder inwoont, spreekt uit de mail een denigrerende toon richting [broer B] waar ook financiële gevolgen aan gekoppeld worden door [klager] . Het is niet moeder die een schenking gaat onthouden aan [broer B] maar [klager] die volgens zijn opgave een volmacht heeft van zijn moeder. (…)”