ECLI:NL:GHAMS:2021:3157
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot vaststelling van de beslagvrije voet in het kader van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot vaststelling van de beslagvrije voet, ingediend door een verzoekster die in Duitsland woont. De verzoekster, geboren in 1952, ontvangt een AOW-uitkering van € 943,08 bruto per maand. De Volksbank heeft in september 2018 beslag gelegd op deze uitkering zonder een beslagvrije voet toe te passen, waardoor er maandelijks € 770,74 netto werd ingehouden. De verzoekster heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij onvoldoende middelen van bestaan heeft, maar heeft geen overtuigend bewijs geleverd om dit te onderbouwen. Het hof oordeelt dat de verzoekster niet heeft aangetoond dat zij buiten haar AOW-uitkering onvoldoende middelen van bestaan heeft. De verzoekster heeft geen aanvullende financiële documenten overgelegd en heeft geen openheid van zaken gegeven over haar woonsituatie en burgerlijke staat. Het hof concludeert dat de verzoekster onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie en ziet daarom geen aanleiding om het verzoek tot aanpassing van de beslagvrije voet toe te wijzen. De bestreden beschikking van de kantonrechter wordt bekrachtigd, en de verzoekster wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.