Uitspraak
GEMEENSCHAPPELIJKE MEDEZEGGENSCHAPSRAAD VAN STICHTING CHRISTELIJKE BASISSCHOLEN LOCHEM-LAREN,
mr. R.J.M. Hampsink, kantoorhoudende te Utrecht,
1.de RAAD VAN TOEZICHT VAN STICHTING CHRISTELIJKE BASISSCHOLEN LOCHEM-LAREN,
[A],
[B],
4.[C] ,
[D],
mr. B.P.L. Vorstermans, kantoorhoudende te Den Haag,
6.[E] ,
mr. E. Unger, kantoorhoudende te Amsterdam.
- verzoeker als de GMR;
- verweerster als SCBOLL;
- belanghebbende 2 als [A] ;
- belanghebbende 3 als [B] ;
- belanghebbende 4 als [C] ;
- belanghebbende 5 als [D] ;
- belanghebbenden 1 tot en met 5 gezamenlijk (en in enkelvoud) als de RvT;
- belanghebbende 6 als [E] .
1.Het verloop van het geding
2.Ontvankelijkheid
Kamerstukken II, 1991-92, 22400, nr. 3, p. 11):
Overeenkomstig het advies van de SER is de beperking aangebracht dat de stichtingen en verenigingen een arbeidsorganisatie (onderneming) van enige omvang moeten hebben, waarbij als criterium is aangehouden dat daarbij een zodanig aantal werknemers in dienst is, dat artikel 2 van de Wet op de ondernemingsraden tot de instelling van een ondernemingsraad verplicht. (…) In de onderwijssector is de WOR bijna nimmer ten principale van toepassing. Voor de uit de openbare kas bekostigde bijzondere scholen en andere instellingen van onderwijs bestaat namelijk, gelijk voor de openbare, een eigenstandige medezeggenschapsstructuur. Deze berust met name op de Wet medezeggenschap onderwijs (Stb. 1981, 778) en op Titel V van Hoofdstuk II van de Wet op het hoger beroepsonderwijs (Stb. 1986, 289).
Kamerstukken II, 2008–09, 30 599, nr. 22;
Kamerstukken II, 2009-10, 30 599, nr. 23 en
Kamerstukken II2011-12, aanhangsel handelingen, 1328).