ECLI:NL:GHAMS:2021:3078

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
23-004342-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanwezig hebben van grote hoeveelheid hasjiesj met betrekking tot coffeeshopproblematiek

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 38.794 gram hennep en/of hasjiesj op 23 juli 2019 te Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte 38.783 gram hasjiesj opzettelijk aanwezig had.

De verdachte werd aanvankelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, maar de advocaat-generaal had in hoger beroep een gevangenisstraf van 4 maanden gevorderd. De raadsman pleitte voor een voorwaardelijke taakstraf, verwijzend naar de achterdeurproblematiek van coffeeshops in Nederland. Het hof hield rekening met deze problematiek en oordeelde dat het aanwezig hebben van de hasjiesj minder strafwaardig was. Daarom werd er geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, maar een taakstraf van 150 uren en 75 dagen hechtenis, die omgezet kan worden indien niet naar behoren verricht.

Het hof benadrukte dat dergelijke gedragingen niet acceptabel zijn en dat de verdachte zich niet meer moet lenen voor dergelijke feiten. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht. Het arrest is uitgesproken in het openbaar en is ondertekend door de griffier, hoewel mr. Van Heffen niet in staat was om het arrest te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004342-19
datum uitspraak: 14 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 november 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-178913-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
30 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 23 juli 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 38.794 gram hennep en/of hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 juli 2019 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 38.783 gram hasjiesj.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden.
De raadsman heeft, kort weergegeven, betoogd dat het dossier voldoende aanwijzingen behelst die aannemelijk maken dat sprake is van een ‘achterdeurzaak’ van een gedoogde coffeeshop. Derhalve dient de verdachte volgens de raadsman veroordeeld te worden tot een voorwaardelijke taakstraf en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid (ruim 38 kilo) hasjiesj. Dergelijke misdrijven leiden doorgaans tot een aanzienlijke, onvoorwaardelijke gevangenisstraf, omdat plegers daarvan bijdragen aan een illegaal handelscircuit waarin geweld geen uitzondering is en waardoor onrust in de maatschappij wordt veroorzaakt.
Hoewel het de verdachte siert dat hij in tegenstelling tot zijn proceshouding tegenover de politie en de politierechter in hoger beroep ruiterlijk erkent hashiesj aanwezig te hebben gehad, stelt het hof ook vast dat hij verder niet heeft willen verklaren van wie de drugs waren of voor wie ze bestemd waren. In de omstandigheden dat de medeverdachte enerzijds werkzaam was bij een coffeeshop en dat op de afbeeldingen op de doorgenummerde pagina’s 25 en 29 van het dossier, die zijn genomen in het pand waar hij de middelen afleverde, registratieformulieren staan waarop onder andere ‘inkoop’, ‘datum’, ‘soort’ en ‘gewicht’ staan, ziet het hof echter aanleiding om aan te nemen dat de verdachte, zoals de raadsman heeft betoogd, de hasjiesj voor een coffeeshop heeft bewaard.
Het hof is zich bewust van de zogenaamde achterdeurproblematiek in het kader van het Nederlandse gedoogbeleid rond coffeeshops en acht het aanwezig hebben van de softdrugs daarmee minder strafwaardig. Het hof zal dan ook, anders dan in eerste aanleg is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, geen gevangenisstraf opleggen. Evenwel doet enkel een voorwaardelijke taakstraf en een gevangenisstraf van de duur van de voorlopige hechtenis onvoldoende recht aan de ernst van het feit. De verdachte dient ervan doordrongen te worden dat dergelijke gedragingen niet acceptabel zijn en dat hij zich er niet meer voor moet lenen dergelijke feiten te begaan.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. N. van der Wijngaart en mr. M. van der Horst, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
14 oktober 2021.
Mr. Van Heffen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]