ECLI:NL:GHAMS:2021:3068

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
23-001061-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling, belediging en diefstal met tbs en gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 24 april 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1968 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was aangeklaagd voor poging tot zware mishandeling, belediging en diefstal. De tenlastelegging omvatte onder andere het mishandelen van slachtoffer 1 door deze met kracht tegen het hoofd te trappen en te slaan, het beledigen van slachtoffer 2 door in zijn gezicht te spugen, en het stelen van goederen van winkelbedrijf [winkel]. Het hof heeft de zaak behandeld op 30 september 2021 en heeft de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij het hof de verdediging van noodweer heeft verworpen. De verdachte is eerder veroordeeld voor geweldsdelicten en vermogensdelicten, en het hof heeft geconcludeerd dat hij een gevaar vormt voor de samenleving. De verdachte is ter beschikking gesteld met dwangverpleging, gezien zijn ernstige psychische problematiek en het risico op recidive. Het hof heeft de gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001061-20
datum uitspraak: 14 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 24 april 2020 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-095458-19 (A) en 15-073983-19 (B), alsmede 15-055736-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1968,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
zaak A1. primair
hij op of omstreeks 17 april 2019 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen - deze [slachtoffer 1] (telkens) met kracht (meermalen) tegen het hoofd heeft getrapt en/of geschopt met zijn (geschoeide) voet(en), en/of - [slachtoffer 1] (telkens) met kracht (meermalen) tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt met zijn (telkens) (tot een vuist gebalde) hand(en), en/of - de stropdas welke rond de nek van [slachtoffer 1] zat (met kracht) heeft aangetrokken, waardoor onder andere de luchtweg en/of de aderen in de hals (deels) belemmerd/bekneld raakten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
Subsidiair hij op of omstreeks 17 april 2019 te Alkmaar [slachtoffer 1] heeft mishandeld door - deze [slachtoffer 1] (telkens) met kracht (meermalen) tegen het hoofd te trappen en/of te schoppen met zijn (geschoeide) voet(en), en/of - [slachtoffer 1] (telkens) met kracht (meermalen) tegen het hoofd te slaan en/of te stompen met zijn (telkens) (tot een vuist gebalde) hand(en), en/of - de stropdas welke rond de nek van [slachtoffer 1] zat (met kracht) aan te trekken, waardoor onder andere de luchtweg en/of de aderen in de hals (deels) belemmerd/bekneld raakten;
zaak B1.
hij op of omstreeks 11 januari 2019 te Alkmaar opzettelijk [slachtoffer 2], in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door eenmaal of meermalen in (de richting van) het gezicht van die [slachtoffer 2] te spugen;
2.
hij op of omstreeks 26 januari 2019 te Alkmaar opzettelijk [slachtoffer 3], in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door eenmaal of meermalen zijn middelvinger in de richting van die [slachtoffer 3] op te steken en/of eenmaal of meermalen in (de richting van) het gezicht van die [slachtoffer 3] te spugen;
3.
hij op of omstreeks 26 januari 2019 te Alkmaar een trui en/of een of meer sponsjes en/of crackers/chips, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan het winkelbedrijf [winkel], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A primair en in zaak B onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak A1. primair
hij op 17 april 2019 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- deze [slachtoffer 1] met kracht tegen het hoofd heeft geschopt met zijn geschoeide voet, en
- [slachtoffer 1] meermalen heeft geslagen en/of gestompt, en
- de stropdas die rond de nek van [slachtoffer 1] zat met kracht heeft aangetrokken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
zaak B
1.
hij op 11 januari 2019 te Alkmaar opzettelijk [slachtoffer 2], in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden heeft beledigd door meermalen in het gezicht van die [slachtoffer 2] te spugen;
2.
hij op 26 januari 2019 te Alkmaar opzettelijk [slachtoffer 3], in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden heeft beledigd, door meermalen zijn middelvinger in de richting van die [slachtoffer 3] op te steken en meermalen in het gezicht van die [slachtoffer 3] te spugen;
3.
hij op 26 januari 2019 te Alkmaar een shirt en sponsjes en crackers, die toebehoorden aan winkelbedrijf [winkel], heeft weggenomen met het oogmerk die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen in zaak A primair en in zaak B onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Zaak A: beroep op noodweer
Ter terechtzitting heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer op de grond dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding doordat de aangever hem tegen de muur gooide of duwde, waardoor hij een hoofdwond heeft bekomen en zich moest verdedigen.
Het hof verwerpt dit verweer op grond van het volgende.
De aangever heeft verklaard dat een voor hem onbekende man (het hof begrijpt: de verdachte) op hem af kwam stormen, hem opzij duwde en luid tegen hem praatte. Deze man had een schroevendraaier in zijn hand waarmee hij stekende bewegingen in zijn richting maakte. Om de steekbewegingen te ontwijken heeft de aangever de man bij zijn schouders gepakt en hem meermalen tegen een muur aan geduwd.
Het hof ziet geen aanleiding te twijfelen aan deze gang van zaken, nu de aangifte steun vindt in de verklaring van een buurman van de verdachte, [getuige], die daags na het incident tegen de politie heeft verklaard dat de verdachte “van god los” was en steeds agressiever werd, op de dag van het tenlastegelegde feit bij hem door de brievenbus stond te schreeuwen en dat hij hem met een schroevendraaier had zien rondlopen en hij ([getuige]) daarom in zijn huis bleef. Ook vindt de aangifte steun in de bevindingen van verbalisant [verbalisant], die de verdachte kort na de melding van een vechtpartij op de plaats delict aantrof met een schroevendraaier in zijn hand.
Naar het oordeel van het hof kunnen de gedragingen van de aangever niet worden aangemerkt als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding jegens de verdachte, maar is het daarentegen [slachtoffer 1] geweest die zich moest verdedigen tegen de wederrechtelijke aanval van de verdachte.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A primair en in zaak B onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het in zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op, telkens:
eenvoudige belediging.
Het in zaak B onder 3 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaak A primair en in de zaak B onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte in eerste aanleg voor het in zaak A primair en in zaak B onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest, en tot tbs met dwangverpleging.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal, twee beledigingen door de slachtoffers in het gezicht te spugen (en tegen één slachtoffer meermalen zijn middelvinger op te steken) en een poging tot zware mishandeling. In het laatste geval heeft hij het voor hem volstrekt onbekende slachtoffer onder meer tegen het hoofd geschopt – waardoor diens neus is gebroken – toen het slachtoffer al weerloos op de grond lag.
Zoals ook door de rechtbank overwogen lijkt de verdachte zich, mede door de psychische problematiek waarmee hij te kampen heeft, regelmatig in conflictsituaties te brengen waarbij hij intimidatie, agressie en ook geweld niet schuwt. Met zijn handelen heeft de verdachte niet alleen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit van de slachtoffers – naast overlast en schade voor de gedupeerde van de diefstal –, maar ook gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Dit alles rekent het hof de verdachte zwaar aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 september 2021 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor vermogensdelicten en geweldsdelicten.
Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan met een gevangenisstraf van na te noemen duur.
Terbeschikkingstelling met dwangverpleging
De verdachte is – naar aanleiding van hetgeen hem in zaak A is tenlastegelegd – in het Pieter Baan Centrum door psychiater [naam 1] en GZ-psycholoog [naam 2] onderzocht. De deskundigen hebben daaromtrent op 7 april 2020 een rapport uitgebracht. Het hof heeft met instemming van de advocaat-generaal en de verdediging gebruik gemaakt van dit rapport, waarvan de dagtekening eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting in hoger beroep is gelegen.
De gedragsdeskundigen hebben – samengevat en voor zover hier van belang – het volgende gerapporteerd en geadviseerd:
De verdachte is belast met zeer complexe psychiatrische problematiek. Er is bij hem sprake van een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis in de zin van een ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis (DSM 5 298.9), waarbij het meest waarschijnlijk is dat dit een waanstoornis betreft (DSM 5 297.1). Voorts is sprake van stoornissen in het gebruik van verschillende middelen, thans door detentie in remissie, te weten amfetaminen en cannabis. Door het volledig op de voorgrond staan van het psychotisch beeld is thans niets over de onderliggende persoonlijkheid vast te stellen. In het verleden is echter meermalen een persoonlijkheid met antisociale trekken vastgesteld, hetgeen op gedragsmatig niveau past bij de levensloop en justitiële voorgeschiedenis van de verdachte.
Tijdens het plegen van het tenlastegelegde was sprake van een psychotische stoornis, naar alle waarschijnlijkheid in de vorm van een paranoïde waanstoornis. De bij de verdachte geconstateerde psychopathologie is zo veelomvattend dat deze heeft doorgewerkt in een mate die bij hem ten minste tot verminderde toerekeningsvatbaarheid leidt.
Op basis van drie gebruikte risicotaxatie-instrumenten en de klinische indruk wordt het risico op gewelddadig gedrag in de toekomst hoog geschat.
Ter afwending van het hierboven beschreven recidivegevaar en de doorwerking van zijn
ziekelijke stoornis acht het onderzoekend team behandeling noodzakelijk. De problematiek is ernstig en structureel van aard en eist een lange behandelduur. Omdat de verdachte in het verleden heeft laten zien dat hij geneigd was behandelcontacten vroegtijdig af te breken, geen ziekte-inzicht en geen bereidheid tot behandeling heeft en bovendien een lange behandelduur in de lijn der verwachting ligt, ziet het onderzoekend team geen andere mogelijkheid dan te adviseren om de verdachte behandeling in het kader van een tbs met verpleging op te leggen. Een sterk gestructureerde setting met hoog beveiligingsniveau is, gezien de gestoorde agressieregulatie, noodzakelijk.
De onder 1 en 2 genoemde conclusies van de deskundigen worden gedragen door hun bevindingen en hof maakt die tot de zijne. Dit betekent dat voor het hof vast staat dat bij de verdachte ten tijde van het in zaak A tenlastegelegde feit (de poging tot zware mishandeling) sprake was van een ziekelijke stoornis en dat deze in die zin heeft bijgedragen aan de totstandkoming van dat feit dat dit hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
Ten aanzien van de doorwerking van de stoornis in de feiten die in zaak B zijn tenlastegelegd, beschikt het hof over onvoldoende gegevens om te komen tot het oordeel dat deze feiten de verdachte eveneens in verminderde mate kunnen worden toegerekend, zodat deze feiten de verdachte volledig worden toegerekend.
Het hof constateert verder dat aan de wettelijke eisen voor oplegging van tbs is voldaan: i. bij de verdachte bestond ten tijde van het begaan van het feit (zaak A) een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, ii. dat feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en iii. de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van de maatregel.
Het hof is van oordeel dat de verdachte zonder adequate behandeling een groot gevaar vormt voor de samenleving, zodat de terbeschikkingstelling van de verdachte moet worden gelast en daarbij de verpleging van overheidswege moet worden bevolen. Daartoe is redengevend hetgeen de deskundigen hebben gerapporteerd, de kans op recidive van onder meer geweldsdelicten die ook naar voren komt in de Justitiële Documentatie van de verdachte en de omtrent de verdachte opgemaakte reclasseringsrapporten waaruit blijkt dat – mede door het ontbrekende ziekte-inzicht – behandeling van de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte op vrijwillige basis dan wel in het kader van een voorwaardelijke straf geen enkele kans van slagen heeft (gehad). De veiligheid van anderen en van de maatschappij brengt dan ook mee dat de verdachte van overheidswege moet worden verpleegd.
Nu de maatregel wordt opgelegd wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt door de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging tot zware mishandeling, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.
In navolging van de rechtbank en overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal acht het hof daarnaast oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van de feiten en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b, 45, 57, 266, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 mei 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging gevorderd.
Het hof acht eveneens termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-095458-19 primair en in de zaak met parketnummer 15-073983-19 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-095458-19 primair en in de zaak met parketnummer 15-073983-19 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 25 april 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 mei 2018, parketnummer 15-055736-18, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. A.M. Kengen en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van
mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
14 oktober 2021.
Mr. A.M. van Woensel en mr. M.R. Cox zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.