ECLI:NL:GHAMS:2021:3024

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
23-000771-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mensenhandel en mishandeling met betrekking tot minderjarige slachtoffers

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2019. De verdachte, geboren in 1993, was aangeklaagd voor mensenhandel en mishandeling van twee slachtoffers, waarvan één minderjarig was. De tenlastelegging omvatte onder andere het werven, vervoeren en uitbuiten van de minderjarige [benadeelde 1], die in de prostitutie werkte, en het mishandelen van [benadeelde 2]. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de mensenhandel ten aanzien van [benadeelde 2], omdat niet bewezen kon worden dat er sprake was van dwang of uitbuiting. Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan mensenhandel met betrekking tot [benadeelde 1] en mishandeling van [benadeelde 2]. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk voordeel had getrokken uit de seksuele handelingen van [benadeelde 1], die ten tijde van de feiten minderjarig was. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan beide benadeelde partijen, waarbij de immateriële schade van [benadeelde 1] werd vastgesteld op €10.400,00 en de materiële schade op €3.033,80. De vordering van [benadeelde 2] werd ook gedeeltelijk toegewezen, met een totaalbedrag van €314,18. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, vooral gezien de kwetsbaarheid van [benadeelde 1].

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000771-19
datum uitspraak: 12 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-728041-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1993,
adres: [adres] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 januari 2020, 28 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
Feit 1.hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 mei 2015 tot en met 1 september 2016 te Amsterdam en/of Zutphen, in elk geval in Nederland, een ander te weten [benadeelde 1] (geboren [geboortedag 2] 1999)
telkens
(sub 2)
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [benadeelde 1] terwijl die [benadeelde 1] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt en/of
(sub 5)
die [benadeelde 1] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [benadeelde 1] (telkens) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [benadeelde 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling, terwijl die [benadeelde 1] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt en/of
(sub 8)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die [benadeelde 1] met en/of voor een derde tegen betaling, terwijl die [benadeelde 1] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
immers heeft hij, verdachte, ten aanzien van die [benadeelde 1] ,
- voor die [benadeelde 1] (een) advertentie(s) gemaakt en/of (voornoemde) advertentie(s) geplaatst op de site [website 1] en/of
- voor die [benadeelde 1] één of meerdere (seks)afspraken met klant(en) gemaakt en/of prijsafspraken met één of meerdere klant(en) gemaakt en/of
- die [benadeelde 1] haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden (telkens) afgepakt en/of afgenomen en/of af laten staan en/of
- die [benadeelde 1] naar haar seksafspra(a)k(en) gebracht en/of laten brengen en/of één of meerdere woning(en) geregeld waar de seksafspraken plaats konden vinden en/of
- die [benadeelde 1] tijdens haar prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd, onder meer door aanwezig te zijn in een andere ruimte van de woning waar [benadeelde 1] klanten ontving en/of
- die [benadeelde 1] onder druk gezet en/of er (zodoende) toe aangezet en/of gebracht om in de prostitutie te blijven werken (door haar te mishandelen) en/of - haar gedwongen om seks met hem, verdachte, en/of andere mannen te hebben;
Artikel 273f lid 1 sub 2 jo. sub 5 jo. sub 8 jo lid 2 Wetboek van Strafrecht
Feit 2.hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2015 tot en met 31 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een ander te weten [benadeelde 2] (geboren [geboortedag 3] 1994)
(sub 1)
door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van [benadeelde 2] en/of
(sub 4)
die [benadeelde 2] (telkens) met één van de voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: escort- en/of prostitutiewerkzaamheden) dan wel onder de voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die [benadeelde 2] zich daardoor beschikbaar stelde tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: escort- en/of prostitutiewerkzaamheden),
dan wel
onder de voornoemde omstandigheden enig handelen heeft ondernomen waarvan hij, verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die [benadeelde 2] zich daardoor beschikbaar stelde tot het verrichten van arbeid of diensten 9te weten: escort- en/of prostitutiewerkzaamheden en/of
(sub 6)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [benadeelde 2] en/of
(sub 9)
die [benadeelde 2] met één of meer van de voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen hem, verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [benadeelde 2] met of voor een derde
immers heeft hij, verdachte, ten aanzien van die [benadeelde 2]
- die [benadeelde 2] doen voorkomen alsof zij een (liefdes)relatie hadden en/of zouden krijgen en/of een gezamelijke toekomst zouden opbouwen en/of
- die [benadeelde 2] (ernstig) mishandeld, (onder meer) door haar te slaan en/of haar keel dicht te knijpen (nadat zij had aangegeven niet te willen werken en/of de relatie met hem te willen verbreken) en/of
- die [benadeelde 2] onder druk gezet en/of er (zodoende) toe aangezet en/of gebracht om in de prostitutie te blijven werken (door haar te slaan en/of een te dreigen een seksfilmpje online te zetten en/of te bedreigen) en/of
- die [benadeelde 2] haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden (telkens) afgepakt en/of afgenomen en/of af laten staan en/of
- foto's van die [benadeelde 2] gemaakt (voor de advertentie(s) op [website 1] ) en/of
- voor die [benadeelde 2] (een) advertentie(s) gemaakt en/of (voornoemde) advertentie(s) geplaatst op de site [website 1] en/of
- de advertentie(s) op [website 1] één of meermalen opgewaardeerd en/of
- voor die [benadeelde 2] één of meerdere (seks)afspraken met klant(en) gemaakt en/of prijsafspraken met één of meerdere klant(en) gemaakt en/of
- die [benadeelde 2] naar haar seksafspra(a)k(en) gebracht en/of laten brengen en/of één of meerdere woning(en) geregeld waar de seksafspraken plaats konden vinden en/of
- die [benadeelde 2] tijdens haar prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd, onder meer door aanwezig te zijn in de woning(en) als [benadeelde 2] (een) klant(en) ontving en/of
- die [benadeelde 2] gedwongen om seks met hem, verdachte, en/of andere mannen te hebben;
Artikel 273f lid 1 sub 1 jo. sub 4 jo. sub 6 jo. sub 9 jo lid 2 van het Wetboek van Strafrecht
Feit 3.hij op of omstreeks 30 augustus 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [benadeelde 2] , bij/aan de keel heeft vastgepakt en/of (vervolgens) de keel heeft dichtgeknepen, waardoor voornoemde [benadeelde 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Artikel 300 Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt dan de rechtbank.

Vrijspraak (feit 2)

Standpunt raadsman
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde bepleit, omdat niet wettig en overtuigend is bewezen dat sprake is geweest van dwang en uitbuiting door de verdachte ten aanzien van aangeefster [benadeelde 2] .
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 2 tenlastegelegde mensenhandel wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht. Uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte de aangeefster [benadeelde 2] heeft bedreigd met geweld, heeft misleid en dat hij misbruik heeft gemaakt van haar kwetsbare positie. Omdat geen sprake was van een situatie die gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren, bevond de aangeefster zich in een uitbuitingssituatie en kan het oogmerk van uitbuiting bij de verdachte bewezen worden verklaard.
Oordeel van het hof
Aan de verdachte is onder 2 tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 273f, eerste lid, subonderdelen 1, 4, 6 en 9, van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Voor een bewezenverklaring van sub 1, 4 en 9 moet vast komen te staan dat de verdachte ten aanzien van het slachtoffer gebruik heeft gemaakt van een van de in sub 1 genoemde middelen. Het gebruik van (een van) deze middelen dient ertoe te hebben geleid dat de verdachte (een van) de gedragingen die worden genoemd in de betreffende subonderdelen met betrekking tot het slachtoffer heeft kunnen begaan. Bij de beoordeling hiervan is bepalend in hoeverre de vrijwilligheid van het slachtoffer door het middel is beperkt. Ten aanzien van de subonderdelen 4, 6 en 9 geldt voorts dat pas tot een bewezenverklaring kan worden gekomen als sprake is van uitbuiting. Ten aanzien van subonderdeel 1 geldt dat de verdachte het oogmerk moet hebben gehad van uitbuiting. Daartoe dient onder meer te worden gekeken naar de aard en duur van de werkzaamheden die voor de verdachte werden verricht, de beperkingen die de tewerkstelling meebracht voor het slachtoffer en het economische voordeel dat door de tewerksteller is behaald. Wanneer sprake is van gedwongen tewerkstelling in de prostitutie ligt, wegens de aard van het werk, het aannemen van (het oogmerk van) uitbuiting al snel in de rede.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de aangeefster [benadeelde 2] in de zomer van 2016 heeft gewerkt als prostituee en daarbij 5 à 6 keer tegen betaling seks heeft gehad met mannen. De aangeefster is begonnen met dit werk na een voorstel van de verdachte, die een klant voor haar had geregeld. De verdachte heeft voor de aangeefster een account bij [website 1] beheert en op die manier gezorgd voor afspraken met de daaropvolgende klanten. De aangeefster ging enkele keren alleen – zonder aanwezigheid van de verdachte – naar de afspraken, die vervolgens eveneens plaatsvonden in de afwezigheid van de verdachte. Bijgevolg heeft de aangeefster het met haar werkzaamheden verdiende geld ook zelf in handen gehad. Voorts leidt het hof uit het dossier af dat de aangeefster de vrijheid had om klanten te weigeren en in voorkomende gevallen ook daadwerkelijk niet naar een beoogde afspraak is geweest en dat zij haar werkzaamheden na enige tijd uit eigen beweging heeft stopgezet, omdat zij er ‘klaar mee was’. Dat de verdachte in dit verband heeft gedreigd met geweld is naar het oordeel van het hof niet met voldoende zekerheid vast te stellen.
De aangeefster was ten tijde van de tenlastegelegde periode 22 jaar oud en had het jaar daarvoor een MBO diploma behaald. Uit deze omstandigheden leidt het hof af dat er sprake was van een zeer gering leeftijdsverschil tussen de verdachte en de aangeefster en dat de aangeefster over (ten minste) gemiddelde intellectuele eigenschappen beschikt. Verder is niet gebleken dat bij de aangeefster sprake was van bijvoorbeeld ernstige psychische problematiek of anderzijds sprake was van zodanig ernstige/ bijzondere omstandigheden in haar privé leven op grond waarvan gesteld kan worden dat zij destijds als een
bijzonderkwetsbare en/of beïnvloedbare (jonge) vrouw moet worden aangemerkt. Uit Whatsapp-gesprekken in het dossier tussen de verdachte en de aangeefster blijkt voorts dat zij in staat was op uitgesproken wijze haar wensen en ongenoegens te uiten tegen de verdachte over de gang van zaken omtrent hun afspraken over (de verdiensten van) haar werkzaamheden als prostituee. Ook blijkt uit deze gesprekken dat de opbrengsten van het werk als prostituee voor haar een belangrijke drijfveer waren.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van het hof onvoldoende vast worden gesteld dat de verdachte een van de in art. 273f, lid 1 sub 1, Sr genoemde middelen heeft gebruikt op zo’n wijze dat de vrijwilligheid van de aangeefster ten aanzien van de in art. 273f lid 1 sub 1, 4 en 9, Sr genoemde gedragingen (en haar werkzaamheden als prostituee), dusdanig is beperkt dat de betreffende subonderdelen bewezen kunnen worden verklaard.
Dat de aangeefster verklaart verliefd te zijn geweest op de verdachte en hoopte op een relatie met hem, acht het hof daarvoor – in het licht van hetgeen het hof hierboven heeft vastgesteld – onvoldoende. Hetzelfde geldt voor het feit dat de verdachte de aangeefster heeft voorgehouden dat zij een startkapitaal op zouden bouwen voor een bedrijf met de opbrengst van haar werk in de prostitutie. Onvoldoende is komen vast te staan dat de verdachte in dit verband misbruik van aangeefster heeft gemaakt door te dreigen haar te verlaten en een toekomst met een ander op te bouwen.
Niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van (het oogmerk van) uitbuiting. Hierin heeft het hof in het bijzonder ook de (beperkte) duur en de, eveneens beperkte, frequentie van haar werkzaamheden betrokken en de omstandigheden waaronder die zich hebben voorgedaan. Het enkele feit dat de verdachte betrekkelijk veel economisch voordeel heeft behaald door de 5 à 6 seksuele afspraken van aangeefster, maakt dit niet anders.
Het voorgaande brengt het hof tot de conclusie dat niet is bewezen hetgeen de verdachte onder 2 ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1.hij op tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 mei 2015 tot en met 1 september 2016 te Nederland, [benadeelde 1] (geboren [geboortedag 2] 1999) heeft vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [benadeelde 1] en die [benadeelde 1] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die [benadeelde 1] met een derde tegen betaling, terwijl die [benadeelde 1] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, immers heeft hij, verdachte,
- voor die [benadeelde 1] een advertentie gemaakt en voornoemde advertentie geplaatst op de site [website 1] en
- voor die [benadeelde 1] seksafspraken met klanten gemaakt en prijsafspraken met klanten gemaakt en
- die [benadeelde 1] haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden af laten staan en
- die [benadeelde 1] naar haar seksafspraken gebracht en laten brengen en woningen geregeld waar de seksafspraken plaats konden vinden en
- die [benadeelde 1] onder druk gezet om in de prostitutie te blijven werken;
Feit 3.hij op 30 augustus 2016 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend [benadeelde 2] , bij de keel heeft vastgepakt en de keel heeft dichtgeknepen, waardoor voornoemde [benadeelde 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen onder 1 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie de in artikel 273f, eerste lid onder 2°, 5° en 8° van het Wetboek van Strafrecht omschreven feiten worden gepleegd, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan het voorwaardelijk opgelegde strafdeel en deze dadelijk uitvoerbaar verklaard. De politierechter Amsterdam heeft bij beslissing van 4 februari 2021 de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijk opgelegde 6 maanden gevangenisstraf gelast. De verdachte ondergaat thans deze straf.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 29 maanden, met aftrek van het voorarrest. De advocaat-generaal heeft hierbij opgemerkt dat zij aanneemt dat de tijd die de verdachte reeds in detentie heeft gezeten naar aanleiding van het door de rechtbank gegeven bevel tot tenuitvoerlegging van het in eerste aanleg aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke strafdeel, hier bij de tenuitvoerlegging van af zal worden getrokken. Verder heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in art. 38v Sr wordt opgelegd, in zoverre dat het de verdachte voor een periode van drie jaren wordt verboden contact op te nemen met het slachtoffer [benadeelde 2] .
De raadsman heeft in het kader van de strafoplegging bepleit dat de in eerste aanleg opgelegde straf aanzienlijk zal worden gematigd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mensenhandel van het destijds minderjarige slachtoffer [benadeelde 1] , voor wie hij het gedurende twee periodes mogelijk heeft gemaakt werkzaamheden als prostituee te verrichten. De verdachte heeft zich een groot deel van het geld dat het slachtoffer hiermee verdiende, toegeëigend.
Het handelen van de verdachte heeft een indringende inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer tot gevolg gehad. Van de bewezenverklaarde feiten is algemeen bekend dat de slachtoffers gedurende lange tijd daarna de psychische nadelige gevolgen kunnen ondervinden van wat hen is overkomen, zoals ten aanzien van het slachtoffer [benadeelde 1] , gelet op de medische verklaring in haar verzoek tot schadevergoeding, ook is gebleken. De verdachte heeft zich kennelijk niet bekommerd om de gevoelens en het welzijn van het slachtoffer, maar had enkel oog voor het eigen financiële gewin. Dit rekent het hof de verdachte in het bijzonder aan, nu het slachtoffer een jong en kwetsbaar meisje met een problematische jeugd betrof, dat ten tijde van de tenlastegelegde feiten net uit een gesloten jeugd-instelling kwam. Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij hier op enig moment van op de hoogte was. De verklaring van de verdachte, dat hij zich niet bewust is geweest van de werkelijke leeftijd van het slachtoffer, acht het hof, gelet op haar aangifte, ongeloofwaardig. Dat het initiatief tot het werk in de prostitutie aanvankelijk van het slachtoffer is uitgegaan, ontneemt verder geenszins de laakbaarheid aan het handelen van de verdachte. De hier van toepassing zijnde strafbaarstellingen strekken er immers bij uitstek toe de seksuele en lichamelijke integriteit te beschermen van minderjarigen, die daar wegens hun leeftijd niet of minder toe in staat zijn.
Het hof heeft acht geslagen op straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor het faciliteren en bewegen van een minderjarige tot seksuele uitbuiting, als bedoeld in art. 273f, lid 1 sub 5, Sr, een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden genoemd.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan de mishandeling van het slachtoffer [benadeelde 2] , door haar keel dicht te knijpen. Hierdoor heeft de verdachte inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en voor haar een zeer beangstigende situatie gecreëerd.
Het hof is wegens het voorgaande van oordeel dat, in het licht van de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan - ook niet na een vrijspraak ter zake van het onder 2 tenlastegelegde - met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Het hof heeft de inhoud van het uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 september 2021 van de verdachte in aanmerking genomen. Hieruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Ook volgt hieruit dat de verdachte sinds de onderhavige feiten, die dateren van meer dan vijf jaar geleden, niet meer is veroordeeld voor strafbare feiten.
Het hof gaat ervan uit dat de bij vonnis voorwaardelijk opgelegde zes maanden gevangenisstraf waarvan de tenuitvoerlegging door de rechtbank is gelast, ook daadwerkelijk worden tenuitvoergelegd ongeacht de bij onderhavig arrest op te leggen gevangenisstraf. Het hof heeft bij het vaststellen van de duur van de hierna op te leggen straf voorts rekening gehouden met deze tenuitvoerlegging. Het hof gaat er dus vanuit dat van de hierna op te leggen gevangenisstraf enkel het voorarrest wordt afgetrokken en dus
nietmeer de hiervoor bedoelde ten uitvoer gelegde zes maanden gevangenisstraf.
Het hof acht aldus, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 13 maanden, passend en geboden.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld op 27 februari 2019. Het gerechtshof doet uitspraak op 12 oktober 2021. De redelijke termijn voor de behandeling in hoger beroep is dus met ongeveer 8 maanden overschreden. Het hof is van oordeel dat dit moet leiden tot een vermindering van de op te leggen gevangenisstraf met een maand.
Het hof zal dus een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 12 maanden.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het hof zal aan de verdachte niet de in art. 38v Sr bedoelde vrijheidsbeperkende maatregel opleggen, omdat het hof daarvoor, niettegenstaande het feit dat ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte op [website 2] naar het slachtoffer [benadeelde 2] een vriendschapsverzoek heeft gestuurd, onvoldoende grond ziet. Daarbij is van belang dat de verdachte is vrijgesproken van hetgeen hem onder 2 was tenlastegelegd en dat het onder 3 bewezenverklaarde meer dan 5 jaar geleden heeft plaatsgevonden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 13.488,40. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 13.088,40. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De vordering bestaat uit de volgende schadeposten:
reiskosten naar politiebureau op 10 november 2016, € 16,90
reiskosten naar de politie op 19 januari 2017, € 16,90
reiskosten naar advocaat op 20 oktober 2017, € 18,20
reiskosten naar advocaat op 6 februari 2018, € 18,20
reiskosten naar advocaat op 31 januari 2019, € 18,20
gederfde inkomsten € 3000,00
immateriële schade € 10.400,00
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het hof bij de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] aansluiting dient te zoeken bij de beslissingen van de rechtbank in het vonnis.
De raadsman van de verdachte heeft zich in dit opzicht gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Materiële schade
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden voor wat betreft de reiskosten die zij voor het informatieve gesprek en haar aangifte bij de politie, op respectievelijk 10 november 2016 en op 19 januari 2017, heeft gemaakt. Hetzelfde geldt voor de door de benadeelde partij gevorderde gederfde inkomsten. De vordering van de benadeelde partij komt het hof in zoverre niet onrechtmatig of ongegrond voor. De verdachte is daarom tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering, in het kader van de geleden materiële schade, tot een bedrag
van € 3033,80 zal worden toegewezen
Met betrekking tot de overige, hierboven weergegeven, door de benadeelde partij gevorderde reiskosten, overweegt het hof dat tussen het bewezenverklaarde feit en deze kosten niet een dusdanig verband bestaat dat kan worden aangenomen dat zij door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte in zoverre rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen, terwijl zij, met inachtneming van de artikelen 237-240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, ook niet zijn aan te merken als te vergoeden proceskosten als bedoeld in artikel 532 Sv.
Immateriële schade
Het hof is, met het oog op de aard en de ernst van de normschending, alsmede de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, van oordeel dat zij op grond van art. 6:106, lid 1 sub b, van het Burgerlijk Wetboek, recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding van de geleden immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de namens de benadeelde partij ingebrachte toelichting op de vordering tot schadevergoeding, is het hof voorts voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Voor de beoordeling van de omvang van deze schade heeft het hof gelet op de aard, de ernst en de verwijtbaarheid van het handelen van de verdachte, de omstandigheden waaronder dit handelen zich heeft afgespeeld en de gevolgen die dit heeft gehad voor de benadeelde partij. Het handelen van de verdachte heeft een vergaande inbreuk op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij tot gevolg gehad. Zoals blijkt uit de medische verklaring van GZ psycholoog [naam] , heeft de benadeelde mede door de ingrijpende ervaringen die zij bij het werk in de prostitutie heeft opgedaan, een chronische posttraumatische stress-stoornis opgelopen, waarvoor zij langdurig is behandeld.
Gelet op het voorgaande en op de schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen door Nederlandse rechters worden opgelegd komt het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 10.400,00 het hof billijk voor. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 14.074,20. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.628,40. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De vordering bestaat uit de volgende schadeposten:
Reiskosten voor aangifte d.d. 2 september 2016, 2 km, € 0,56
Verletkosten doen van aangifte d.d. 2 september 2016, 2 uur, € 13,62
Reiskosten informatief zedengesprek 6 september 2016, 22 km, € 6,16
Verletkosten informatief zedengesprek 6 september 2016, 2 uur, € 13,62
Reiskosten informatief aangifte 18 april 2017, 22 km, € 6,16
Verletkosten aangifte 18 april 2017, 2 uur, € 13,62
Reiskosten gesprek advocaat 30 november 2018, 18 km, € 5,04
Verletkosten gesprek advocaat 30 november 2018, 1 uur, € 6,81
Reiskosten gesprek officier van Justitie 29 januari 2019, 30 km, € 8,40
Verletkosten gesprek officier van Justitie 29 januari 2019, 1 uur, € 6,81
Reiskosten zitting 8 februari 2019, 22 km, € 6,16
Verletkosten zitting 8 februari 2019, 4 uur, € 27,24
gederfde inkomsten mei 2016 – juni 2016, € 1360,00
immateriële schade feit 2, € 12.000,00
immateriële schade feit 3, € 600,00
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen.
De raadsman van de verdachte heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering te verklaren vanwege vrijspraak van feit 2. Subsidiair heeft de raadsman het hof verzocht, bij toewijzing, de hoogte van de vergoeding van de geleden immateriële schade te matigen ten opzichte van het gevorderde bedrag.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 14,18, dat bestaat uit de reis- en verletkosten die de benadeelde partij heeft gemaakt in het kader van haar aangifte ter zake van onder meer de onder 3 bewezenverklaarde mishandeling op 3 september 2016.
Ontvankelijkheid van de benadeelde partij
Omdat het hof de verdachte vrij zal spreken van het aan hem onder 2 tenlastegelegde is het hof van oordeel dat de benadeelde partij, gelet op het bepaalde in art. 361, lid 2 sub b, Sv, voor het overige niet kan worden ontvangen in haar vordering, nu deze niet het rechtstreeks gevolg is van een in deze strafzaak bewezenverklaard feit. Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering voor wat betreft de gevorderde gederfde inkomsten, de overige reis- en verletkosten en de geleden immateriële schade als gevolg van feit 2.
Immateriële schade
Omdat de benadeelde partij ten gevolge van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte enig letsel heeft opgelopen, is het hof van oordeel dat zij op grond van art. 6:106, lid 1 sub b, van het Burgerlijk Wetboek, in zoverre recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding van de geleden immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van € 300,00 euro. Bij de begroting van dit bedrag heeft het hof gelet op de omstandigheden van het geval, en de schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen door Nederlandse rechters worden opgelegd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in het kader van de geleden immateriële schade voor dit bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de vordering van de benadeelde, voor wat betreft de gevorderde vergoeding voor geleden immateriële schade, voor het overige afwijzen, omdat niet is gebleken dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte in zoverre rechtstreeks immateriële schade heeft opgelopen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 273f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 13.433,80 (dertienduizend vierhonderddrieëndertig euro en tachtig cent) bestaande uit € 3.033,80 (drieduizend drieëndertig euro en tachtig cent) materiële schade en € 10.400,00 (tienduizend vierhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 13.433,80 (dertienduizend vierhonderddrieëndertig euro en tachtig cent) bestaande uit € 3.033,80 (drieduizend drieëndertig euro en tachtig cent) materiële schade en € 10.400,00 (tienduizend vierhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 102 (honderdtwee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 september 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 314,18 (driehonderdveertien euro en achttien cent) bestaande uit € 14,18 (veertien euro en achttien cent) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde feit voor het overige af.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor zover die ziet op vergoeding van schade als gevolg van het onder 2 tenlastegelegde.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 314,18 (driehonderdveertien euro en achttien cent) bestaande uit € 14,18 (veertien euro en achttien cent) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 2 september 2016
en voor de immateriële schade op 30 augustus 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. J.W.P. van Heusden en mr. J. Steenbrink, in tegenwoordigheid van mr. L. Muyselaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 oktober 2021.
mr. J. Steenbrink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.