ECLI:NL:GHAMS:2021:2993

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
200.266.592/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

VvE-zaak over toestemming voor dakterrassen op uitbouwen en de toepassing van burenrecht

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam is behandeld, gaat het om een hoger beroep van twee appellanten tegen de Vereniging van Eigenaren (VvE) van hun appartementencomplex. De appellanten hebben in eerste instantie een verzoek ingediend om een besluit van de VvE te vernietigen, dat toestemming verleende voor het aanleggen van dakterrassen op de uitbouwen van de appartementen van hun buren. De appellanten stellen dat dit besluit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, en dat het hen onrechtmatig benadeelt door hinder te veroorzaken in de vorm van verlies van privacy, uitzicht en lichtinval. De VvE heeft het besluit verdedigd en stelt dat de appellanten geen recht hebben op vernietiging van het besluit, omdat zij eerder toestemming hebben gegeven voor de uitbouwen.

De zaak is complex en draait om de interpretatie van verschillende artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, waaronder artikel 5:130 BW en artikel 5:50 lid 1 BW, die betrekking hebben op de rechten en plichten van eigenaren binnen een VvE. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten toestemming hebben gegeven voor de uitbouwen en dat de VvE niet in strijd heeft gehandeld met de wet of het reglement van de VvE. Het hof heeft de grieven van de appellanten verworpen en de bestreden beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. De appellanten zijn veroordeeld in de kosten van de procedure, terwijl de VvE ook in de kosten van het incidentele appel is veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.266.592/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 7567473 EA VERZ 19-152
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 oktober 2021
inzake

1.[appellant sub 1] ,

2.
[appellante sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
appellanten in principaal appel,
geïntimeerden in incidenteel appel,
advocaat: mr. D.M.R. Janssen te Amsterdam,
tegen
VERENIGING VAN EIGENAREN DUMADORO,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. L.P.W. Mensink te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten] – afzonderlijk: [appellant sub 1] en [appellante sub 2] - en de VvE genoemd.
[appellanten] zijn bij beroepschrift met bijlagen, ontvangen ter griffie van het hof op
25 september 2019, onder aanvoering van zeven grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam op 26 augustus 2019, zoals verbeterd op 29 augustus 2019, onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven. Het beroepschrift strekt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, hun inleidend verzoek alsnog zal toewijzen, met veroordeling van de VvE in de kosten van het geding in beide instanties, inclusief de nakosten en met rente.
Op 26 november 2019 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van de VvE ingekomen waarbij tevens incidenteel appel is ingesteld, met het verzoek (in incidenteel appel) [appellanten] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in hun inleidend verzoek, althans (in principaal appel) de bestreden beschikking te bekrachtigen, met (in principaal en incidenteel appel) veroordeling van [appellanten] in de kosten van de procedure.
Bij akte van 11 mei 2021 hebben [appellanten] nog een bijlage in het geding gebracht.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 18 mei 2021. Bij die gelegenheid hebben namens partijen de advocaten het woord gevoerd. Van de zijde van [appellanten] zijn spreekaantekeningen overgelegd. [appellanten] hebben verweer gevoerd in incidenteel appel en geconcludeerd tot afwijzing daarvan. Door respectievelijk partijen en [B] en [C] als belanghebbenden zijn inlichtingen verschaft.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten. Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 1.1 tot en met 1.20 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Die feiten behelzen, waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende) betwist zijn komen vast te staan, het volgende.
2.1.
Bij akte van 14 september 2004 is het gebouw [adres 1] (hierna: het gebouw) gesplitst in drie appartementsrechten en is de VvE opgericht.
2.2.
In de akte van splitsing is een reglement vastgesteld als bedoeld in artikel 5:111 onder d van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het is het modelreglement van 2 januari 1992, voorzien van een aantal wijzigingen en aanvullingen (hierna: het reglement). In artikelen 14 en 22, tweede lid, van het reglement, waarin niet is afgeweken van genoemd modelreglement, is bepaald:
Artikel 14
De eigenaars en gebruikers mogen zonder toestemming van de vergadering geen verandering in het gebouw aanbrengen, waardoor het architectonisch uiterlijk of de constructie ervan gewijzigd zou worden. De toestemming kan niet worden verleend indien de hechtheid van het gebouw door de verandering in gevaar zou worden gebracht.”
Artikel 22
2. Titel 4 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek is op de eigenaars en de gebruikers van toepassing.”
2.3.
[appellanten] zijn de eigenaren van het appartementsrecht op de begane grond en de daarbij behorende tuin, gelegen aan de [adres 4] .
2.4.
[A] en [B] (hierna gezamenlijk: [A] c.s.) zijn de eigenaren van het appartementsrecht aangeduid als [adres 2] , gelegen op de helft van de eerste en tweede verdieping van het gebouw.
2.5.
[C] en [D] (hierna gezamenlijk: [C] c.s.) zijn de eigenaren van het appartementsrecht aangeduid als [adres 3] , gelegen op de andere helft van de eerste en tweede verdieping van het gebouw.
2.6.
Op 23 april 2017 heeft de VvE toestemming gegeven aan [appellanten] voor een uitbouw in de tuin. In de notulen van deze VvE-vergadering staat:
“(…)
3. Uitbouw [adres 4]
  • Op basis van de voorgelegde plannen (zie bijlage) hebben de bewoners [adres 2] en [adres 3] geen bezwaar tegen het aanleggen van een uitbouw.
  • De eigenaren van [adres 2] en [adres 3] spreken de wens uit om een dakterras aan leggen op de nieuwe uitbouw.
(…)”
2.7.
Tijdens de VvE-vergadering van 2 juli 2017 is opnieuw gesproken over de wensen en mogelijkheden voor de uitbreiding van de balkons van [A] c.s. en [C] c.s. Uit de notulen van deze VvE-vergadering blijkt het volgende. [A] c.s. hebben toen kenbaar gemaakt hun balkon twee meter te willen uitbreiden. [C] c.s. hebben meegedeeld dat zij zoveel mogelijk willen uitbreiden zonder dat de privacy van alle betrokkenen in het geding komt. Afgesproken is dat [appellanten] dit met de architect, constructeur en aannemer zouden gaan bespreken.
2.8.
[appellanten] hebben bij e-mail van 7 juli 2017 aan de overige leden van de VvE geschreven dat de uitkomst van overleg met de architect, aannemer en constructeur is:

(…)
  • Het dakterras kan met 125cm worden verlengd vanaf het einde van jullie huidige balkon waarmee je op een bruto balkon van +/- 230cm komt.
  • Er volgt nog een exacte berekening van de constructeur hiervoor; hij kijkt of het mogelijk is om te verlengen naar 140cm ivm dragende delen en dakconstructie.
  • Dus 125cm is wat constructie betreft zeker, 140cm onzeker.
  • Uiteraard kunnen de exacte maten iets afwijken, in de plus of de min afhankelijk van pui en de houten zijbalustrade van de balkons.
  • We hebben de aannemer gevraagd zsm een prijsopgave te maken van de extra constructieve kosten en zullen jullie deze doorsturen.
(…)”
2.9.
Bij e-mails van 9 en 10 juli heeft [B] verzocht om ontbrekende tekeningen respectievelijk de tekeningen van het bovenaanzicht van de te realiseren uitbouw.
2.10.
In zijn e-mail van 10 juli 2017 heeft [appellant sub 1] geschreven:
“zojuist heb ik de kostenraming voor de constructieve voorbereiding van de uitbreiding van de balkons met +/- 125cm in diepte ontvangen van de aannemer. (…) Kunnen jullie uiterlijk morgen (…) laten weten of jullie dit willen zodat wij de aannemer de opdracht kunnen geven om voor jullie de voorbereidingen voor een dakterras te maken.
@ [appellante sub 2] : nav je whapp vraag hebben we je de zij-aanzichten gestuurd maar kunnen je nu geen bovenaanzicht sturen.”
2.11.
In antwoord op de hiervoor genoemde e-mail heeft [B] geschreven:
“Wij (ook nr. [adres 3] ) gaan akkoord met uitbreiding balkons.”
2.12.
De uitbouw van [appellanten] is in de zomer van 2017 gerealiseerd. Aan beide zijden van de woning van [appellanten] is een stuk aangebouwd, in het verlengde van de balkons van de bovengelegen appartementen. Daardoor heeft de begane grond aan de achterkant van het gebouw een U-vorm gekregen, met aan de ene kant een slaapkamer en aan de andere kant een woon- en eetkamer. In de achtergevel en de zijgevel van de uitbouw zijn openslaande deuren/ramen aangebracht. Daartussen ligt een stuk tuin van vier meter breed. In de uitbouw is boven de openslaande deuren een stalen balk aangebracht en in de houten skeletwand zijn extra staanders aangebracht op 1,25 meter gemeten vanuit het bestaande balkon.
2.13.
Op 19 december 2017 heeft aannemersbedrijf [X] aan [appellanten] het volgende bericht:
“(…)
in de uitbouw is boven de openslaande deuren een stale balk aangebracht en in de houten skeletwand zijn extra staanders aan gebracht op 1,25 m vanuit het bestaande balkon.
de uitbouw mag alleen belast worden met een vrij dragende constructie op de bouw muren van de uitbouw.”
2.14.
In de notulen van de VvE-vergadering van 6 februari 2018, zoals gewijzigd en goedgekeurd tijdens de vergadering van 8 maart 2018, staat dat ter sprake is gekomen dat er een omgevingsvergunning is aangevraagd “voor het plaatsen van balkonhekken op de uitbouw tnv het vergroten van de balkons van [adres 2] en [adres 3] ”. [appellanten] hebben laten weten het niet netjes te vinden dat dit buiten hun medeweten is gebeurd en hebben gemeld dat het balkon niet verder kan worden uitgebouwd dan 1,25 meter, voor het mogelijk maken waarvan destijds constructieve maatregelen zijn genomen. [appellanten] geven aan dat een uitbreiding van de balkons tot 1,25 meter voor hen onder voorwaarden acceptabel is, o.a. afhankelijk van hoe het hekwerk eruit komt te zien. In de notulen staat dat de vergadering heeft besloten dat zal worden gewacht op een beslissing op de aangevraagde omgevingsvergunning, dat er onderzocht zal worden wat binnen de redelijkheid kan en wat constructief mogelijk is en dat het uiteindelijk ontwerp ter besluitvorming aan de VvE-vergadering zal worden voorgelegd.
2.15.
[A] c.s. en [C] c.s. hebben op 27 maart 2018 een omgevingsvergunning verkregen van de gemeente voor een balkonverlenging van 2,5 meter, gemeten vanaf de vlakke achtergevel van het hoofdgebouw. In de omgevingsvergunning is bepaald dat gegevens met betrekking tot de constructie minimaal drie weken voordat met het desbetreffende onderdeel wordt gestart ter goedkeuring moeten worden ingediend. Er mag niet worden gestart met de werkzaamheden voordat de gegevens zijn goedgekeurd.
2.16.
[appellanten] hebben tegen de verleende omgevingsvergunning een bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaar is ongegrond verklaard.
2.17.
Op 30 januari 2019 heeft de VvE toestemming verleend aan [A] c.s. en [C] c.s. voor een balkonuitbreiding van 2,5 meter (hierna: het besluit). [appellanten] hebben tegen gestemd.
2.18.
Bij e-mail van 15 maart 2019 heeft de door [A] c.s. en [C] c.s. ingeschakelde architect [architect 1] aan de architect van [appellanten] , [architect 2] , geschreven:
“(…) De aannemer geeft aan dat er op 1,25 buiten het bestaande balkon extra staanders zijn aangebracht, en boven de grote gevelopening een stalen balk. Dat betekent toch dat er rekening is gehouden bij de uitvoering met de belasting van een dakterras? Verder geeft de aannemer aan dat de dakterrassen zelfdragend moeten zijn (dus van bouwmuur tot bouwmuur). Is dat zo of zijn de dakbalken zodanig berekend dat het dakterras er direct bovenop kan liggen? (…)”
2.19.
[architect 2] heeft bij e-mail van 15 maart 2019 geantwoord:
“Er is rekening gehouden met een dakterras inderdaad. Het dak is sterk genoeg om een dakterras direct te dragen.”
2.20.
Op 30 maart 2019 heeft [B] bij e-mail aan [architect 1] gevraagd:
“(…) De architect zegt dat een dakterras kan maar hij zegt niets over de afmetingen. Is het nu dat het dak een terras van 2.50 m aan kan? Kun jij dit bevestigen?”
2.21.
[architect 1] heeft bij e-mail van 1 april 2019 geantwoord:
“Ja, dat kan ik bevestigen, de belasting op het dakterras wordt door de balken naar de zijwanden gevoerd die het uiteindelijk dragen. Omdat er boven de gevelopening een stalen balk zit kan dat deel van de gevel het dakterras ook goed dragen, die balk voert de belasting weer af naar links en rechts van de opening.”

3.Beoordeling

3.1.
In het inleidende verzoekschrift hebben [appellanten] de kantonrechter primair – op de voet van artikel 5:130 BW in samenhang met artikel 2:15 BW – verzocht om het besluit te vernietigen en subsidiair om op grond van artikel 2:14 BW voor recht te verklaren dat dit besluit nietig is wegens strijd met het reglement, althans met de wet. De VvE heeft hiertegen verweer gevoerd. Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de verzoeken afgewezen, met veroordeling van [appellanten] in de (na)kosten van het geding. Tegen deze beslissing en de gronden waarop die berust, komen [appellanten] in principaal appel op met zeven grieven en de VvE in incidenteel appel met één grief.
3.2.
[appellanten] achten het besluit in de eerste plaats inhoudelijk in strijd met de redelijkheid en billijkheid en op die grond vernietigbaar. Daartoe stellen zij onder meer dat (de uitvoering van) het besluit onrechtmatig is wegens schending van artikel 5:50 lid 1 BW en een schending inhoudt van de tussen [appellanten] , [A] c.s. en [C] c.s. op 11 juli 2017 gemaakte afspraak dat de balkons met 1,25 meter (vanaf de balkonrand) worden verlengd. Het hof zal deze bezwaren respectievelijk grieven tegen het besluit hierna gezamenlijk behandelen.
3.3.
In artikel 5:50 lid 1 BW is bepaald, voor zover thans van belang, dat, tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, het niet geoorloofd is binnen twee meter van de grenslijn van dit erf balkons of soortgelijke werken te hebben die op dit erf uitzicht geven. [appellanten] hebben zich op het standpunt gesteld dat dit artikel op grond van artikel 22 lid 2 van het reglement rechtstreeks van toepassing is op de individuele leden van de VvE. Volgens de VvE is dat niet het geval, omdat – zo heeft zij ter zitting in hoger beroep aangevoerd – het hier niet om naburige maar
onderliggendeerven gaat. Het hof stelt voorop dat, mede gelet op het bepaalde in artikel 22 lid 2 van het reglement, het burenrecht van art. 5:37 e.v. BW
– hoewel de wet daar over naburige erven spreekt – ook van toepassing is op de leden
van de VvE.
3.4.
Ter onderbouwing van hun stelling dat (de uitvoering van) het besluit onrechtmatig is wegens schending van artikel 5:50 lid 1 BW voeren [appellanten] aan dat de beoogde dakterrassen zich binnen twee meter van de grenslijn van hun privégedeelten bevinden en rechtstreeks uitzicht geven op hun tuin en woning en dat zij slechts toestemming hebben gegeven voor het op de uitbouwen plaatsen van dakterrassen onder de voorwaarde dat de bestaande balkons met hoogstens 1,25 meter verlengd zouden worden. De VvE heeft dit betwist. Zij voeren in dit verband onder meer aan dat [appellanten] hun toestemming niet tot een uitbreiding met 1,25 meter hebben beperkt, althans dat zij die toestemming niet achteraf kunnen beperken.
3.5.
Het hof stelt vast dat [appellanten] toestemming nodig hadden van de VvE om de door hen gewenste aanbouwen te realiseren. Tijdens de vergadering van 23 april 2017 hebben de andere leden ingestemd met die aanbouwen nadat [appellanten] ermee instemden dat op de aanbouwen door [A] c.s. en [C] c.s. dakterrassen zouden worden aangelegd. Daarbij is geen voorbehoud ten aanzien van de afmetingen van die terrassen gemaakt. Immers, op de toen besproken ontwerptekeningen van de door [appellanten] gewenste uitbouwen, waarmee de andere leden van de VvE akkoord zijn gegaan, zijn op die uitbouwen dakterrassen ingetekend, terwijl uit deze tekeningen niet evident blijkt dat de daarop afgebeelde dakterrassen 1,25 meter diep waren. Onderaan de tekeningen zijn weliswaar een schaalverdeling opgenomen en een balkje waarmee die schaalverdeling kan worden getransponeerd, maar duidelijke maatlijnen ontbreken. [appellanten] hebben ook niet betoogd dat tijdens die vergadering (door hen) aan de orde is gesteld dat de dakterrassen niet dieper dan 1,25 meter mochten worden. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant sub 1] juist opgemerkt dat er pas later op hun initiatief is gesproken over welke uitbreiding wat betreft privacy (en dergelijke) goed was voor alle betrokkenen. Anders dan [appellanten] betogen, is het hof van oordeel dat in de
e-mailwisseling van juli 2017 geen afspraak tussen hen en de andere leden van de VvE over een maximale verlenging van de balkons met 1,25 meter besloten ligt die met het besluit wordt geschonden en rechtvaardigt dat zij terugkomen op hun toestemming voor het op de uitbouwen realiseren van dakterrassen. Die e-mailwisseling ziet op de constructieve mogelijkheden van de uitbreiding van de balkons en de kosten daarvan, waarnaar [appellanten] blijkens de in de notulen van de vergadering van 2 juli 2017 geformuleerde actiepunten in het overleg met hun architect, constructeur en aannemer zouden informeren. Over die mogelijkheden hebben [appellanten] bij e-mail van 7 juli 2017 aan [A] c.s. en [C] c.s. bericht dat wat de constructie betreft 1,25 meter zeker en 1,40 meter onzeker is. [appellanten] hebben ondanks verzoeken daartoe in de correspondentie van 9 en 10 juli 2017 geen tekeningen van het bovenaanzicht van de te realiseren uitbouw verstrekt, zodat ook daaruit geen maximale uitbreiding van de balkons kan worden afgeleid. Vervolgens heeft Visser hen bij e-mail van 10 juli 2017 een kostenraming voor de constructieve voorbereiding voor een uitbreiding met 1,25 meter toegezonden. Ook uit de reactie daarop van [B] bij haar e-mail van 11 juli 2017, waarin zij mede namens [A] en [C] c.s. laat weten akkoord te gaan
“met uitbreiding balkons”, kan in het licht van de hiervoor geschetste gang van zaken niet worden afgeleid dat zij akkoord zijn gegaan met een uitbreiding van de balkons met maximaal 1,25 meter en dus afzagen van hun tijdens de vergadering van 2 juli 2017 nog uitdrukkelijk geuite wens om op de uitbouwen diepere terrassen te realiseren. Dit geldt temeer, nu zij binnen zeer korte tijd moesten beslissen: [appellant sub 1] had hen in zijn e-mail van 10 juli 2017 immers verzocht om in verband met de opdracht aan de aannemer de volgende dag al te reageren. Ook overigens is niet gebleken van een reden om terug te komen op de door [appellanten] daartoe gegeven toestemming. In het bijzonder is niet gebleken dat de afmetingen van de dakterrassen zoals in het besluit is voorzien, zodanig zijn dat de gegeven toestemming daar in redelijkheid niet op zou hebben kunnen zien. Aldus concludeert het hof dat [appellanten] voor de aanleg van de dakterrassen toestemming hebben gegeven, zodat realisatie van deze dakterrassen op de uitbouwen geen schending van artikel 5:50 lid 1 BW oplevert.
3.6.
[appellanten] betogen verder dat het besluit wat betreft de inhoud in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, omdat het plaatsen van de beoogde dakterrassen op de uitbouwen (onrechtmatige) hinder in de vorm van privacy-, uitzicht- en lichtinval- vermindering en geluidsoverlast oplevert. Het hof volgt [appellanten] hierin niet. De keuze van [appellanten] voor een bepaalde vorm van de uitbouw, te weten een u-vorm, leidt evident vanaf de daarop gerealiseerde dakterrassen tot inkijk in de tuin, de ruimtes in de uitbouw en in meer of minder mate het oorspronkelijke appartement, ongeacht de grootte van die terrassen en dus ook bij de door hen hoe dan ook toegestane verlenging met 1,25 meter. Dit gaat evenzeer op voor de vermindering van uitzicht omhoog en lichtinval die ongetwijfeld in enige mate het gevolg zal zijn van het plaatsen van dakterrassen op die uitbouw. [appellanten] benadrukken dat de hinder van twee paar buren afkomstig zal zijn, omdat op de uitbouw twee dakterrassen kunnen worden gerealiseerd. Ook dat is echter primair het gevolg van de keuze voor de u-vormige uitbouw en – anders dan [appellanten] hebben betoogd – niet van de indeling van het gebouw, die ertoe leidt dat zowel [A] c.s. als [C] c.s. hun balkon op de eerste verdieping hebben. [appellanten] hebben al met al onvoldoende duidelijk gemaakt dat er door het plaatsen van de grotere dakterrassen zodanige hinder (in de zin van artikel 5:37 BW) zal ontstaan dat de VvE in redelijkheid niet tot het besluit had kunnen komen, ook als in aanmerking wordt genomen dat het ‘middelpunt’ bij terrassen van 2,5 meter meer op de uitbouw zal liggen dan bij terrassen van 1,25 meter. [appellanten] hebben nog betoogd dat zij voor een andere vorm van de uitbouw zouden hebben gekozen als [A] c.s. en [C] c.s. tijdens de vergadering van 23 april 2017 kenbaar zouden hebben gemaakt niet akkoord te gaan met een beperkte balkonverlenging maar juist een dakterras over het grootste deel van de uitbouw na te streven. Dit betoog brengt het hof niet tot een ander oordeel, reeds omdat uit hetgeen hierover in het voorgaande onder 3.5 is overwogen volgt dat toen niet over de (maximale) maten van de terrassen is gesproken.
3.7.
Ten slotte stellen [appellanten] dat de constructie geen draagkracht heeft voor een balkon dat langer dan 1,25 meter is, althans dat daar niet vanuit kan worden gegaan, zodat het besluit (ook) om die reden inhoudelijk in strijd met de redelijkheid en billijkheid is. In dit kader voeren [appellanten] aan dat slechts versteviging tot 1,25 meter is aangebracht, zoals door aannemer [X] is bevestigd, en dat het op zijn minst een gevaar oplevert om de balkons zonder extra versteviging met 2,5 meter, het dubbele, te verlengen. De VvE heeft dit betwist. Daartoe wijst de VvE op de constructieve toetsing door de gemeente die onderdeel uitmaakt van de verlening van de omgevingsvergunning, de over de hele diepte van iedere uitbouw geplaatste stalen balk, de constructieberekeningen van de ten behoeve van de aan te leggen dakterrassen ingeschakelde architect en de, uit hun e-mails van maart/april 2019 blijkende, bevindingen van architecten [architect 1] en [architect 2] . Op hun beurt plaatsen [appellanten] kanttekeningen bij de door de VvE genoemde constructieberekeningen van de architect en de mailwisseling met [architect 1] en [architect 2] . Het hof is van oordeel dat [appellanten] hiermee niet hadden kunnen volstaan. Gelet op wat er over en weer door partijen op dit punt is aangevoerd, had het op de weg van [appellanten] gelegen om hun standpunt dat de uitbouw constructief ongeschikt is voor een balkonverlenging met meer dan 1,25 meter nader te onderbouwen, bijvoorbeeld met een bouwkundig rapport waaruit dit ondubbelzinnig blijkt. Een dergelijke rapport ontbreekt echter. Dit betekent dat het door [appellanten] gestelde gevaar voor de constructie niet is komen vast te staan.
3.8.
[appellanten] doen tevens een beroep op nietigheid van het besluit wegens strijd met artikelen 14 en 22 lid 2 van het reglement. Het hof verwerpt dit beroep. Uit het voorgaande vloeit voort dat het besluit ook niet nietig is. Nu het beroep van [appellanten] op artikel 5:50 lid 1 BW niet opgaat, geldt dit immers eveneens voor het betoog van [appellanten] dat het besluit ook met artikel 22 lid 2 van het reglement in strijd is omdat artikel 5:50 BW daarin van toepassing wordt verklaard. Het beroep op artikel 14 van het reglement stuit af op hetgeen hiervoor onder 3.7 is overwogen over de constructieve geschiktheid van de uitbouwen voor uitbreidingen met meer dan 1,25 meter. Nu het door [appellanten] gestelde gevaar voor de constructie – en dus de hechtheid – van het gebouw niet is komen vast te staan, is het besluit ook niet in strijd met artikel 14 van het reglement dat (onder meer) bepaalt dat toestemming voor een verandering aan het gebouw niet kan worden verleend indien de hechtheid van het gebouw door de verandering in gevaar zou worden gebracht.
3.9.
Ten aanzien van de totstandkoming van het besluit stellen [appellanten] zich op het standpunt dat sprake is van misbruik van recht bij de uitoefening van het stemrecht door [A] c.s. en [C] c.s. Het hof is echter, evenals de kantonrechter, van oordeel dat de omstandigheid dat uit de beknopte de notulen van de vergadering van 30 januari 2019 niet kan worden opgemaakt hoe de discussie over het (te nemen) besluit is verlopen, nog niet wil zeggen dat de belangen van [appellanten] niet zijn meegewogen en evenmin dat het besluit ongemotiveerd en zonder inhoudelijke bespreking is genomen. Dit geldt ook voor de door [appellanten] aangevoerde omstandigheden dat de vergadering (slechts) drie kwartier heeft geduurd en dat er in die tijd ook over andere zaken is gesproken. Voor zover [appellanten] hebben aangevoerd dat de vergadering niet heeft gedebatteerd over het gewijzigde standpunt van [A] c.s. en [C] c.s. over de lengte van de uitbreidingen, gaan zij daarbij, gezien hetgeen hierover onder 3.5 is overwogen, ten onrechte ervan uit dat tussen partijen eerder overeenstemming was bereikt over een verlenging met 1,25 meter. Zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen, is, onder meer uit de notulen van eerdere vergaderingen, gebleken dat de wensen en bezwaren van [appellanten] ten aanzien van de uitbreiding van de balkons al voor de vergadering van 30 januari 2019 op verschillende momenten aan de orde zijn gekomen en besproken. Gelet hierop is de omstandigheid dat [A] c.s. en [C] c.s. hetzelfde belang hebben bij het besluit en in de meerderheid zijn, onvoldoende om misbruik van recht te kunnen aannemen. De conclusie is dat het besluit – anders dan [appellanten] betogen – ook wat de wijze van totstandkoming betreft niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
3.10.
Met het voorgaande zijn grieven I tot en met VI in principaal appel behandeld. Nu daaruit volgt dat deze grieven falen, faalt ook grief VII in principaal appel, waarin wordt geklaagd over de veroordeling van [appellanten] in de kosten van de procedure bij de kantonrechter.
3.11.
De grief in incidenteel appel richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat het verweer van de VvE dat [appellanten] niet-ontvankelijk zijn in hun verzoeken niet slaagt. Volgens de VvE beschikken [A] c.s. en [C] c.s., ook in het geval van vernietiging dan wel nietigverklaring van het besluit, op basis van het besluit van 23 april 2017 al over voldoende toestemming van de VvE om dakterrassen aan te leggen conform de daarvoor later verleende omgevingsvergunning, zodat [appellanten] met hun verzoeken niet kunnen bereiken wat zij willen. Deze grief faalt. In het tijdens de vergadering van 23 april 2017 genomen besluit ligt weliswaar besloten dat er dakterrassen op de uitbouwen zouden komen, maar toen is – zoals hiervoor onder 3.5 al is overwogen – niet besloten over de afmetingen van die terrassen, laat staan dat die met 2,5 meter zouden mogen worden verlengd.
3.12.
De slotsom is dat alle grieven falen en dat de bestreden beschikking dus zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij worden [appellanten] veroordeeld in de kosten van de procedure in principaal appel en de VvE in de kosten van het incidentele appel.

4.Beslissing

Het hof:
in incidenteel en principaal appel
bekrachtigt de bestreden beschikking;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in principaal appel en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van de VvE gevallen, op € 741,- aan verschotten en € 2.228,- aan salaris;
veroordeelt de VvE in de kosten van het geding in incidenteel appel en begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van [appellanten] gevallen, op € 557,- aan salaris.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C. Toorman, E.M. Polak en M.E. Hinskens-van Neck en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2021.