Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.De verdere beoordeling
295,32
16 juli 2005
geenovereenkomst tot conversie (omzetting) van het tijdelijk erfpachtrecht naar een voortdurend erfpachtrecht.
nietwilt converteren naar een voortdurend erfpachtrecht, de Gemeente zal het erfpachtrecht opzeggen (..).”
primaira) voor recht verklaart dat het erfpachtrecht met ingang van 16 januari 2005 is verlengd met een periode van 50 jaar onder gelijkblijvende voorwaarden, b) verklaart dat het vonnis dezelfde kracht zal hebben als een in wettige vorm opgemaakte akte, c) de gemeente, voor zover de vordering onder b niet kan worden toegewezen, op straffe van verbeurte van een dwangsom veroordeelt tot medewerking aan het opstellen van een akte, en
subsidiaird) het op 17 oktober 2013 bij akte gevestigde erfpachtrecht vernietigt voor zover het de daarin opgenomen canon betreft en een nieuwe canon vaststelt, e) verklaart dat het vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte, en f) de gemeente veroordeelt in de buitengerechtelijke kosten groot € 1.375,00 alsmede in de proceskosten, inclusief nakosten. De gemeente heeft tegen deze vordering verweer gevoerd.
vonnis van 16 december 2015allereerst geoordeeld dat de primaire vorderingen worden afgewezen. Verder heeft de rechtbank in het kader van de beoordeling van de subsidiaire vorderingen van Hoveling, gestoeld op de stelling dat de gemeente misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid, althans van omstandigheden, deskundige voorlichting noodzakelijk geacht over de vraag of de gemeente bij de omzetting van het tijdelijke erfpachtrecht een marktconforme canon heeft bedongen. Bij het
vonnis van 4 mei 2016heeft de rechtbank een deskundige (A. Roos) benoemd en deze (onder meer) de zojuist weergegeven vraag gesteld. Nadat het deskundigenbericht was uitgebracht en partijen verder hadden gedebatteerd heeft de rechtbank bij het
vonnis van 7 maart 2018geoordeeld dat het beroep van Hoveling op misbruik van omstandigheden slaagt. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor in 3.2 onder d) genoemde vordering, die zij aanmerkt als een vordering tot wijziging van de gevestigde erfpacht, toewijsbaar is. Bij het
vonnis van 30 mei 2018heeft de rechtbank 1) het op 17 oktober 2013 bij akte gevestigde erfpachtrecht vernietigd voor zover dit de in de akte opgenomen bepalingen over de canon betreft, 2) bepaald dat daarvoor in de plaats wordt bepaald dat de canon voor 25 jaar vast is, tot 16 januari 2038, en per jaar € 6.933,00 bedraagt, 3) verklaard dat dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte, 4) de gemeente veroordeeld tot betaling aan Hoveling van een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 1.375,00, 5) de gemeente veroordeeld in de proceskosten en de nakosten aan de zijde van Hoveling en 6) het meer of anders gevorderde afgewezen. Tegen deze beslissing alsmede de gronden waarop die beslissing berust komt de gemeente in hoger beroep met negen grieven en komt Hoveling met een grief op.
grief 1 in principaal appelfaalt.
grief 8 in principaal appelmoet worden verworpen.
grief 4 in principaal appelfaalt.
grief 6 in principaal appelevenmin terecht is voorgesteld.
moestcontracteren, zodat de inhoud van de overeenkomst in belangrijke mate door de gemeente kon worden gedicteerd.
grief 2 in principaal appeleveneens faalt.
althans redelijke) canon wordt berekend.” [curs. hof]
grief 5 in principaal appelmoet worden verworpen.
onredelijkhoog is geweest. De gemeente heeft niet de overweging van de rechtbank (rov. 2.8 uit het vonnis van 7 maart 2018) bestreden dat de door haar geoffreerde bedragen 47% (voor de jaarlijkse canon) tot 97,5% (voor de 25 jaar vaste canon) boven de door de deskundige voor die periode berekende marktconforme bedragen liggen, evenmin als de overweging (rov. 2.9 uit datzelfde vonnis) dat de gemeente geen marktconforme bedragen heeft bedongen. De gemeente heeft in dit verband wel een beroep gedaan op haar conversiebeleid en gesteld dat haar voorwaarden zijn getoetst en vastgesteld door een democratisch gekozen, vertegenwoordigend orgaan en de vaststelling en toepassing van de voorwaarden uit het conversiebeleid moeten voldoen aan algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, en dat reeds daarom geen sprake kan zijn van misbruik van omstandigheden. Ook hier (zie hiervoor onder 3.8.3) overweegt het hof echter dat de vraag of het conversiebeleid democratisch is vastgesteld en voldoet aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, geheel losstaat van de vraag of de gemeente bij het sluiten van een concrete overeenkomst die betrekking heeft op omzetting van een tijdelijk erfpachtrecht naar een voortdurend erfpachtrecht, misbruik van omstandigheden maakt, en dus op zichzelf geen legitimering kan vormen om die laatste vraag ontkennend te beantwoorden. Voor de stelling van de gemeente dat haar aanbod overeenstemde met een aanbod tot herziening van de canon voor zittende erfpachters en daarom redelijk is, geldt hetzelfde: ook als dit al juist zou zijn – wat Hoveling gemotiveerd betwist – laat dit onverlet dat het concreet aan Hoveling gedane aanbod misbruik van omstandigheden kan opleveren. De rechtbank heeft de genoemde jaarlijkse afwijking van 97,5% die de door de gemeente gehanteerde jaarlijkse canon voor 25 jaar heeft ten opzichte van het canonbedrag dat volgens het deskundigenbericht van Roos marktconform, en dus redelijk, is, buitenproportioneel geoordeeld. Het hof onderschrijft die conclusie. Daarmee staat vast dat de door de gemeente vastgestelde canon onredelijk hoog is geweest.
grief 3 in principaal appeleveneens faalt en dat de conclusie is gewettigd dat de gemeente bij het sluiten van de overeenkomst misbruik van omstandigheden heeft gemaakt.
grief 7 in principaal appelin zoverre gegrond is dat in het dictum van het vonnis van 30 mei 2018 onder 3.1 in plaats van “vernietigt” het woord “wijzigt” moet worden gelezen en dat het hof dat in het dictum van dit arrest ook aldus zal bepalen. Dit betekent echter niet dat deze grief slaagt.
grief in incidenteel appelfaalt.
concretefeiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit onder meer kan worden afgeleid dat als gevolg daarvan schade is geleden. Dat heeft Hoveling echter niet gedaan. Hoveling heeft niet concreet gesteld aan wie hij heeft verkocht en wat de inhoud was van de koopovereenkomst, in het bijzonder wat de koopprijs was en hoe deze tot stand is gekomen, of dat hij de afspraak met de koper heeft gemaakt dat een verlaging van de canon tot een verhoging van de koopprijs zou (moeten) leiden. Ter terechtzitting heeft Hoveling, integendeel, gesteld dat hij geen enkele afspraak met de koper daaromtrent heeft gemaakt, omdat deze niets met de onderhavige procedure te maken wilde hebben. Hoveling heeft dus, kort samengevat, onvoldoende aan zijn stelplicht voldaan, zodat aan vaststelling van enigerlei schadevergoeding niet kan worden toegekomen.
grief 9 in principaal appel, die zelfstandige betekenis mist, te falen. Het hof ziet geen aanleiding het door de gemeente in dit verband gedane beroep op artikel 21 Rv te honoreren. De vordering van Hoveling tot terugbetaling door de gemeente van wat zij teveel aan canon aan de gemeente heeft betaald, zal worden toegewezen, vermeerderd met enkel de wettelijke rente, nu het hier niet een zogenoemde primaire betalingsverplichting uit een handelsovereenkomst betreft. De vordering van Hoveling tot betaling van schadevergoeding door de gemeente zal worden afgewezen. Omdat partijen in het principale hoger beroep over en weer ten dele in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten hiervan worden gecompenseerd als hierna in het dictum bepaald. Hoveling zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het incidentele hoger beroep.