ECLI:NL:GHAMS:2021:2968

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
200.295.710/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in een onstabiele thuissituatie met zorgen over ontwikkeling en hulpverlening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [kind 1] en [kind 2], die opgroeien in een onstabiele thuissituatie. De moeder van de kinderen, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland aangevochten, waarin de kinderen onder toezicht waren gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam voor de duur van twaalf maanden. De moeder betoogde dat de ondertoezichtstelling ongefundeerd en in strijd met de wet was, en dat zij bereid was om aan hulpverlening mee te werken. De Raad voor de Kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, steunde de ondertoezichtstelling en stelde dat de zorgen over de kinderen, voortkomend uit de instabiele thuissituatie en de destructieve relatie van de moeder met haar ex-partner, nog steeds aanwezig waren.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 augustus 2021 werd duidelijk dat de moeder in het verleden hulpverlening had geaccepteerd, maar deze vaak niet volhield. Het hof overwoog dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was om de ontwikkeling van de kinderen te beschermen, gezien de ernstige bedreigingen die zij ondervonden in hun thuissituatie. Het hof concludeerde dat de moeder, hoewel zij hulpverlening accepteerde, niet in staat was gebleken om deze effectief te benutten, wat leidde tot de beslissing om de eerdere beschikking te bekrachtigen. Het hof benadrukte het belang van een stabiele thuissituatie en de noodzaak van hulpverlening in het gedwongen kader, gezien de complexiteit van de problematiek en de ernst van de zorgen over de kinderen.

De beslissing van het hof bevestigt de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, met de verwachting dat de moeder leert om het belang van de kinderen voorop te stellen en verantwoordelijkheid te nemen voor hun welzijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.295.710/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/314502 / JU RK 21-523
Beschikking van de meervoudige kamer van 21 september 2021 inzake
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam, gevestigd te Amsterdam (hierna te noemen: de GI);
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kinderrechter), van 6 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 16 juni 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 6 april 2021.
2.2
De raad heeft op 2 augustus 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 20 juli 2021, met een bijlage, ingekomen op 30 juli 2021.
2.4
Het hof heeft [kind 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 13 augustus 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en [X] (hierna te noemen: [X] ) is [kind 1] geboren, [in] 2009 te [geboorteplaats] . De moeder oefent alleen het gezag uit over [kind 1] . [X] heeft [kind 1] erkend.
De moeder is daarnaast moeder van [kind 2] , geboren [in] 2016 te [geboorteplaats] . De moeder oefent alleen het gezag uit over [kind 2] . [Y] (hierna verder te noemen: [Y] ) heeft [kind 2] erkend.
[kind 1] en [kind 2] (hierna samen ook: de kinderen) wonen bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn [kind 1] en [kind 2] , overeenkomstig het verzoek van de raad, onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 6 april 2021 tot 6 april 2022.
4.2
De moeder verzoekt primair de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de raad af te wijzen. Subsidiair verzoekt de moeder te bepalen dat de ondertoezichtstelling wordt opgelegd voor een maximale duur van zes maanden, meer specifiek van 6 april 2021 tot 6 oktober 2021.
4.3
De raad verzoekt het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder betoogt dat de ondertoezichtstelling ongefundeerd, ongegrond en in strijd met de wet is uitgesproken en voert daartoe het volgende aan.
De legitimatie voor de oplegging van de ondertoezichtstelling ontbreekt, omdat de moeder bereid en beschikbaar is om aan alle hulpverlening haar medewerking te verlenen. De wettelijk geformuleerde gronden tot oplegging van de ondertoezichtstelling zijn niet aanwezig, althans niet in die mate dat de oplegging van een jeugdbeschermingsmaatregel noodzakelijk is. Het betreft een discretionaire bevoegdheid van de kinderrechter om een ondertoezichtstelling op te leggen. Lichtere maatregelen zijn toereikend. De moeder zal haar medewerking aan de hulpverlening continueren, ook in de toekomst en ook wanneer de bestreden beschikking wordt bekrachtigd. De ondertoezichtstelling kan voor ongewenste rechtsgevolgen zorgen. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder aanvullend verklaard dat de Opvoedpoli alleen heeft ingezet op ondersteuning voor haarzelf en niet voor haar kinderen. Als gevolg van de verkrachting waaruit [kind 2] is ontstaan, is de moeder getraumatiseerd. Zij heeft traumatherapie en start binnenkort met weerbaarheidstraining. Er is sprake van een goede gehechtheidsrelatie met [kind 1] en [kind 2] . De zorgen omtrent [kind 1] en [kind 2] kwamen voort uit de relatie tussen de moeder en haar ex-partner. Deze relatie is inmiddels verbroken. Door het handelen van de GI, waarbij zij haar woning twee-en-een-halve week moest verlaten samen met [kind 1] en [kind 2] , is de verstandhouding met de GI verstoord, aldus de moeder.
5.3
De raad meent dat de ondertoezichtstelling terecht is uitgesproken. Hoewel de moeder bereid is hulpverlening te accepteren, is de mate waarin zij de geboden hulpverlening benut en continueert onvoldoende. In 2019 is het gezin verwezen naar het wijkteam voor hulpverlening in het drangkader. Het wijkteam geeft aan dat moeder ambivalent is in het voortzetten van de hulpverlening. Er is een patroon zichtbaar waarbij de moeder hulpverlening accepteert als de druk wordt opgevoerd om daarna de zorgen te bagatelliseren. Bovendien blijkt uit de gespreksverslagen van het wijkteam en de Opvoedpoli Hoorn dat de moeder aangeeft dat haar hulpverleningsdoel het stoppen van de bemoeienis van de raad en/of Veilig Thuis is. Dit getuigt niet van probleembesef en intrinsieke motivatie. De zorgen over [kind 1] en [kind 2] zijn niet alleen gerelateerd aan instabiliteit in de thuissituatie vanwege conflicten tussen de moeder en de stiefvader. Dat die relatie onlangs is verbroken maakt dus niet dat er geen zorgen meer zijn. Daarnaast staat de omstandigheid dat de moeder zich bereid heeft verklaard de hulpverlening te accepteren niet in de weg aan een ondertoezichtstelling van de kinderen. Ter zitting in hoger beroep heeft de raad aanvullend verklaard dat het van belang is eerst een stabiele thuissituatie te creëren. Daarna wordt onderzocht welke hulpverlening noodzakelijk is. Daarnaast is het van belang dat bij de moeder inzicht ontstaat dat een ondertoezichtstelling steun en structuur kan bieden en niet als straf is bedoeld, aldus de raad.
5.4
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat gewerkt dient te worden aan rust, stabiliteit en veiligheid voor de kinderen. Daarnaast is van belang dat de moeder inzicht krijgt in de schadelijke effecten van bepaalde handelingen voor de kinderen. Zo is zij onlangs nog in het bijzijn van de kinderen gesignaleerd met haar ex-partner waarbij deze zich agressief opstelde, waarna is besloten dat de moeder en de kinderen enige tijd niet in de eigen woning konden verblijven. De moeder moet het belang van de kinderen voorop gaan stellen. Als deze basis is gelegd, kan worden gewerkt aan de gehechtheidsrelatie van de moeder en de kinderen omdat de kinderen diverse (mannelijke) opvoeders hebben gekend in hun leven. Deze hulpverlening is nog niet eerder van de grond gekomen wegens de aanhoudende onrust bij de moeder thuis. De sturing vanuit het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling heeft de moeder nodig om de hulpverlening te accepteren. Dat de kinderen veel hebben meegemaakt waarvoor hulpverlening nodig is, blijkt uit hun gedrag en uitlatingen. [kind 1] geeft stellig aan geen mannen meer in huis te willen en lijkt soms meer te willen vertellen dan zij doet. [kind 2] heeft moeite met haar emotieregulatie, aldus de GI.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [kind 1] en [kind 2] zijn opgegroeid in een onstabiele thuissituatie waarin huiselijk geweld plaatsvond tussen de moeder en haar ex-partner ( [Z] ). In het verleden zijn diverse meldingen bij Veilig Thuis en de politie gedaan, waarbij de ex-partner van de moeder een negatieve rol speelde in verband met onder andere middelengebruik. Van november 2018 tot maart 2019 heeft de raad eerder onderzoek gedaan naar de opvoedsituatie van de kinderen. De raad heeft toen geen kinderbeschermingsmaatregel verzocht en het gezin is verwezen naar het wijkteam voor hulpverlening binnen het drangkader. Sinds november 2019 is de Opvoedpoli betrokken, in eerste instantie om de gehechtheid, intelligentie en eventuele aandachts- en concentratieproblemen bij [kind 1] , passend bij ADHD, in kaart te brengen. Medio 2020 is er opnieuw onrust in de thuissituatie ontstaan en zijn nieuwe meldingen gedaan bij Veilig Thuis. Wegens te veel stressfactoren, voortkomend uit de aanhoudende onrust in de thuissituatie, is de Opvoedpoli niet gestart met het onderzoek bij [kind 1] . Uit het raadsonderzoek dat op 1 december 2020 is gestart, is gebleken dat de moeder niet altijd transparant is over de status van de relatie met haar ex-partner, dat er zorgen bestaan over de seksuele ontwikkeling van [kind 1] (die aangeeft te zijn geconfronteerd met grensoverschrijdend seksueel gedrag vanuit een neef) en de informatie die [kind 2] heeft over haar ontstaansgeschiedenis en dat de ex-partner van de moeder gedurende hun relatie een ambivalente houding had tegenover de betrokken hulpverlening. Verder wordt bij de moeder een patroon gezien waarbij zij wel open staat voor hulpverlening, maar steeds kort na het opstarten hiervan de hulpverlening niet meer nodig acht. De relatie tussen de moeder en haar ex-partner is, volgens de moeder, in maart 2021 beëindigd. Ter zitting in hoger beroep is evenwel gebleken dat de moeder en de kinderen onlangs gedurende twee-en-een-halve week niet in hun woning mochten verblijven wegens nieuwe meldingen over de aanwezigheid van de ex-partner van de moeder, waarbij hij zich onder andere jegens de politie verbaal agressief zou hebben opgesteld in bijzijn van de kinderen. Dit laatste wordt door de moeder ontkend. Tot slot is gebleken dat de Opvoedpoli nog altijd betrokken is bij het gezin. De moeder ontvangt traumatherapie en gaat weerbaarheidstraining volgen. Verdere hulpverlening wordt nodig geacht, maar is nog niet van start kunnen gaan vanwege de aanhoudende onrust in de thuissituatie.
5.6
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn. De ondertoezichtstelling is nodig. Er was en is (nog steeds) sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen. De kinderen zijn jarenlang opgegroeid in een instabiele thuissituatie die zijn oorsprong kent in onder andere de destructieve relatie van de moeder met haar ex-partner. Er bestaan grote zorgen over de gevolgen van deze relatie op de ontwikkeling van de kinderen. Hoewel deze relatie inmiddels is beëindigd, wil dit niet zeggen dat daarmee de bijbehorende zorgen rondom de kinderen al volledig zijn verdwenen. Ten aanzien van [kind 1] speelt voorts mee dat er zorgen zijn over haar seksuele ontwikkeling. Ten aanzien van [kind 2] zijn daarnaast zorgen over het contact tussen [kind 2] en haar vader en de status van haar vader in haar leven, omdat de ontstaanswijze van [kind 2] op een bepaalde manier aan haar wordt gepresenteerd. Gebleken is dat de hulpverlening voor de kinderen pas kan worden opgestart wanneer rust in de thuissituatie is gecreëerd. Met het eindigen van de relatie tussen de moeder en de ex-partner zijn de eerste stappen richting een stabiele, rustige thuissituatie gezet. Van belang is echter dat de moeder leert het belang van de kinderen voorop te stellen en verantwoordelijkheid te nemen voor de rust die de kinderen zo hard nodig hebben. Het hof acht hiervoor hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk.
Het hof ziet, net als de GI en de raad, dat moeder de hulpverlening accepteert, zo loopt thans een Signs of Safety traject bij de Opvoedpoli en gaat de moeder starten met een weerbaarheidstraining, maar zij nog onvoldoende profiteert van de geboden hulpverlening nu zij niet in staat is gebleken de hulpverlening zodanig te accepteren en uit te voeren dat dit tot effect heeft gehad dat de ontwikkelingsbedreiging bij de [kind 1] en [kind 2] is verminderd of verdwenen. Volgens de Hoge Raad ziet het criterium dat de ouder de noodzakelijke zorg niet of onvoldoende accepteert niet slechts op de bereidheid die zorg te accepteren, maar tevens op het (in voldoende mate) daadwerkelijk accepteren en benutten van die zorg (ECLI:NL:HR:2018:218). Voorts is het hof van oordeel dat hulpverlening in het gedwongen kader eveneens noodzakelijk is in verband met de complexiteit van de problematiek. Gelet op de ernst, duur en complexiteit van de problematiek in dit gezinssysteem is een duur van twaalf maanden voor de ondertoezichtstelling zonder meer gerechtvaardigd. Het hof zal de beschikking waarvan beroep derhalve bekrachtigen.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M van Baardewijk, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier, en is op 21 september 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.