ECLI:NL:GHAMS:2021:296

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
23-000006-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen van invoer van 81,5 kilogram qat en voorhanden hebben van pepperspray

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Israël in 1995, was beschuldigd van het medeplegen van de invoer van ongeveer 81,5 kilogram bladeren en takjes van de plant Catha Edulis Forsk (Qat) en het voorhanden hebben van pepperspray. De tenlastelegging betrof feiten die zich op 4 oktober 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, hebben voorgedaan. De verdachte had samen met een medeverdachte koffers meegenomen naar Nederland, waarvan zij niet op de hoogte was dat deze qat bevatten. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk wist dat zij qat invoerde, en verwierp het verweer van de raadsman dat de verdachte niet op de hoogte was van de inhoud van de koffers. Het hof achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken op, mede gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte en het feit dat zij nooit eerder strafbare feiten had gepleegd. Daarnaast werd een geldboete van € 290,00 opgelegd voor het voorhanden hebben van pepperspray. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000006-20
datum uitspraak: 8 februari 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 19 december 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-238562-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Israël) op [geboortedag] 1995,
adres: [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 januari 2021.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.zij op of omstreeks 4 oktober 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 81,50 kilogram, in elk geval een hoeveelheid bladeren en takjes van de plant Catha Edulis Forsk (Qat), zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2.zij op of omstreeks 4 oktober 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De verdachte heeft verklaard dat zij samen met de medeverdachte [medeverdachte] naar Nederland is gereisd en daar onder andere van plan was een rondvaart te maken. Voorafgaand aan deze reis heeft een persoon genaamd [naam] aan haar gevraagd om twee koffers met etenswaren en kleding mee te nemen naar Amsterdam, teneinde die daar aan familie te overhandigen. Daarmee heeft de verdachte ingestemd. [medeverdachte] heeft ook twee koffers meegenomen voor [naam]. De verdachte en [medeverdachte] hebben de koffers op het vliegveld van [naam] overhandigd gekregen. De verdachte heeft niet in de koffers gekeken, omdat zij laat was voor haar vlucht en zij [naam] vertrouwde. Zij kende [naam] van haar werk bij een zwembad; verder weet de verdachte niets van hem.
De raadsman heeft zich in het verlengde hiervan ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken en daartoe aangevoerd dat de verdachte niet wist dat zich qat in de door haar meegevoerde koffers bevond en de kwade kans op de aanwezigheid van die waar in die koffers ook niet willens en wetens heeft aanvaard.
Het hof overweegt als volgt.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat een passagier die per vliegtuig bagage met zich voert, met de inhoud daarvan bekend is en voor die inhoud dan ook verantwoordelijk is. Bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat van dat uitgangspunt moet worden afgeweken, bijvoorbeeld als aannemelijk wordt dat die passagier met die inhoud niet bekend was. Het hof is van oordeel dat die omstandigheden zich hier niet voordoen. Het hof acht het namelijk volstrekt onaannemelijk dat de verdachte bereid is geweest om samen met een ander op een vliegreis ruim 80 kilogram aan bagage mee te nemen voor een man die zij (enkel) kende van haar werk bij een zwembad (en kennelijk niet zo goed), zonder te weten wat deze bagage inhield. Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat de verdachte wist dat zij qat binnen Nederland bracht en dus (vol) opzet op deze invoer heeft gehad. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.zij op 4 oktober 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 81,50 kilogram bladeren en takjes van de plant Catha Edulis Forsk (Qat).

2.zij op 4 oktober 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen, voorhanden heeft gehad.

Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf.
De raadsman heeft het bij wijze van strafmaatverweer verzocht de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Daarnaast heeft hij erop gewezen dat het voorhanden hebben van pepperspray pleegt te worden afgedaan met oplegging van een geldboete.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft met een ander ongeveer 81,5 kilogram qat ingevoerd. Qat is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding en handel in softdrugs, en als afgeleide het gebruik ervan, betekenen een bedreiging van de volksgezondheid, brengen onrust voor de samenleving met zich en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit.
Normaliter zou het hof voor feiten als het onderhavige een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, maar ziet reden om daarvan af te wijken. De verdachte is jong en heeft voor zover bekend nooit eerder strafbare feiten gepleegd. Het hof ziet het bewezenverklaarde dan ook als een daad van jeugdige onbezonnenheid. Het hof zal haar hiervoor daarom een volledig voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, bedoeld als stok achter de deur, opdat de verdachte nooit meer verboden stoffen Nederland zal binnenbrengen of andere strafbare feiten zal plegen.
Daarnaast heeft de verdachte een busje pepperspray voorhanden gehad, hetgeen het risico op het gebruik daarvan in zich borg, met alle mogelijk ingrijpende gevolgen van dien. Het brengt dan ook een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee. Het hof heeft gelet op de straffen die voor het voorhanden hebben van een busje pepperspray plegen te worden uitgesproken. Deze straffen hebben hun weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een geldboete van € 290,00 genoemd. Het hof ziet geen goede reden om daarvan in dit geval af te wijken.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete van na te melden duur onderscheidenlijk hoogte passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 290,00 (tweehonderdnegentig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van
€ 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. J.J.I. de Jong en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 februari 2021.
De voorzitter, de oudste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.