ECLI:NL:GHAMS:2021:295

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
23-000005-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van 81,5 kilogram qat met opzet

Op 8 februari 2021 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de verdachte, geboren in Argentinië in 1992, die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van 81,5 kilogram qat. De verdachte had samen met een medeverdachte naar Nederland gereisd en verklaarde dat zij niet op de hoogte was van de inhoud van de koffers die zij meebracht. Het hof oordeelde echter dat het volstrekt onaannemelijk was dat de verdachte niet wist wat zij vervoerde, gezien de hoeveelheid bagage en de omstandigheden van de reis. Het hof verwierp het verweer van de raadsman en concludeerde dat de verdachte opzet had op de invoer van qat.

De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de straf heroverwogen en, rekening houdend met de jeugdige leeftijd van de verdachte en het feit dat zij nog nooit eerder strafbare feiten had gepleegd, besloten om de gevangenisstraf om te zetten naar een volledig voorwaardelijke straf. Het hof benadrukte dat de invoer van qat een ernstige bedreiging vormt voor de volksgezondheid en dat de verdachte een rol speelde in de handel in softdrugs. De op te leggen straf is gebaseerd op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de nieuwe strafoplegging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000005-20
datum uitspraak: 8 februari 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 19 december 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-238569-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Argentinië) op [geboortedag] 1992,
adres: zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere overwegingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, zodat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, maar met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de bewijsvoering vervangt door onderstaande bewijsoverweging en de bewijsmiddelen die (in die gevallen waarin de wet dit vereist) in een later bij dit verkort arrest te voegen bijlage zijn vervat.

Bewijsoverweging

De verdachte heeft verklaard dat zij op 4 oktober 2019 met de medeverdachte [medeverdachte] naar Nederland is gereisd om daar te ‘ontstressen’. Daaraan voorafgaand is haar door [medeverdachte] gevraagd om voor een vriend van haar, genaamd [naam], een koffer met spullen mee te nemen, teneinde die in Nederland aan diens familie in Nederland te overhandigen. De verdachte kende deze [naam] niet en had hem ook niet eerder gezien. Op het laatst kwam [medeverdachte] niet met één, maar twee koffers aanzetten. Omdat de tijd drong heeft zij niet meer naar de inhoud van de koffers kunnen kijken, aldus de verdachte.
De raadsman heeft zich in het verlengde hiervan ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken en daartoe aangevoerd dat de verdachte niet wist dat zich qat in de door haar meegevoerde koffers bevond en de kwade kans op de aanwezigheid van die waar in die koffers ook niet willens en wetens heeft aanvaard.
Het hof overweegt als volgt.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat een passagier die per vliegtuig bagage met zich voert, met de inhoud daarvan bekend is en voor die inhoud dan ook verantwoordelijk is. Bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat van dat uitgangspunt moet worden afgeweken, bijvoorbeeld als aannemelijk wordt dat die passagier met die inhoud niet bekend was. Het hof is van oordeel dat die omstandigheden zich hier niet voordoen. Het hof acht het namelijk volstrekt onaannemelijk dat de verdachte bereid is geweest om samen met een ander op een vliegreis ruim 80 kilogram aan bagage mee te nemen voor een man die zij niet kende en nog nooit eerder had gezien, zonder te weten wat deze bagage inhield. Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat de verdachte wist dat zij qat binnen Nederland bracht en dus (vol) opzet op deze invoer heeft gehad. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf.
De raadsman heeft het hof bij wijze van strafmaatverweer verzocht de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft met een ander ongeveer 81,5 kilogram qat ingevoerd. Qat is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding en handel in softdrugs, en als afgeleide het gebruik ervan, betekenen een bedreiging van de volksgezondheid, brengen onrust voor de samenleving met zich en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit.
Normaliter zou het hof voor feiten als het onderhavige een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, maar ziet reden om daarvan af te wijken. De verdachte is jong en heeft voor zover bekend nooit eerder strafbare feiten gepleegd. Het hof ziet het bewezenverklaarde dan ook als een daad van jeugdige onbezonnenheid. Het hof zal haar daarom een volledig voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, bedoeld als stok achter de deur, opdat de verdachte nooit meer verboden stoffen Nederland zal binnenbrengen of andere strafbare feiten zal plegen.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het voorgaande.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. J.J.I. de Jong en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 februari 2021.
De voorzitter, de oudste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]