ECLI:NL:GHAMS:2021:2943

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
23-000332-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van seksuele misbruik ten laste gelegd aan verdachte in toestand van verminderd bewustzijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van seksueel misbruik van een aangeefster die zich in een toestand van verminderd bewustzijn bevond. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 16 of 17 mei 2016 in Ursem, waarbij de verdachte zou hebben geweten dat de aangeefster in een toestand van bewusteloosheid verkeerde. De aangeefster deed aangifte na een eerste gesprek met de politie op 31 mei 2016 en verklaarde dat zij zich weinig kon herinneren van de avond in kwestie, maar vermoedde dat zij gedrogeerd was.

Tijdens het hoger beroep is de verdachte gehoord, die ontkende dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster en de verdachte zorgvuldig gewogen, evenals de getuigenverklaringen en het DNA-onderzoek. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat de aangeefster ten tijde van de seksuele handelingen in een zodanige toestand verkeerde dat zij niet in staat was haar wil te bepalen. De enkele aangifte, hoe consistent ook, was niet voldoende voor een bewezenverklaring.

Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde. Tevens werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte niet schuldig was bevonden aan het ten laste gelegde handelen. Het hof gelastte de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000332-19
datum uitspraak: 11 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-009529-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1973,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
27 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 16/17 mei 2016 te Ursem, gemeente Koggenland, in elk geval in Nederland, met
[benadeelde] (geboren op [geboortedag 2] 1987), van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde (te weten: in een sluimering en/of roes en/of diepe slaap al dan niet veroorzaakt door het gebruik van drugs en/of een of meerdere (andere) middel(en) en/of alcohol), een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde], te weten: het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [benadeelde] en/of het gemeenschap hebben met die [benadeelde].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof, anders dan de rechtbank, niet tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde komt.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vrijspraak

De aanklacht luidt dat de verdachte op 16 of 17 mei 2016 misbruik heeft gemaakt van een bij de aangeefster bestaande toestand van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht, om met haar seksuele gemeenschap te hebben.
Aangeefster heeft na een eerste informatief gesprek met de politie op 31 mei 2016 uitgebreid en gedetailleerd aangifte gedaan. In juni 2020 is zij in het hoger beroep als getuige gehoord door de raadsheer-commissaris. Met betrekking tot het tenlastegelegde feit houden haar verklaringen, kort en zakelijk weergegeven, in:
– tijdens de plaatselijke kermis was zij op 16 mei 2016 vanaf ongeveer 13.00 uur in een café;
– zij heeft daar niet veel alcohol gedronken en was zeker niet dronken;
– rond 22.00 uur werd zij niet lekker, is zij naar de WC gegaan en kon zij zich vanaf dat moment weinig of niets herinneren;
– ze kwam weer bij haar positieven in de garage van de verdachte;
– in de uren en dagen na dit voorval kwamen steeds meer herinneringen terug en vermoedde zij dat de verdachte seksuele handelingen met haar heeft gepleegd;
– omdat zij niet veel had gedronken en toch een aantal uren kwijt was, kan het niet anders dan dat zij gedrogeerd is, in het café of daarna;
– de verdachte heeft aangeefster toen zij bij hem was een klein buisje getoond en gezegd dat zij waarschijnlijk met iets dergelijks gedrogeerd was.
De verdachte is in november 2016 voor het eerst gehoord door de politie. Hij verklaart dan dat aangeefster hem in het café zei zich niet lekker te voelen. De verdachte vermoedde dat
[naam], die hem, verdachte, een flesje drugs had aangeboden, iets in aangeefsters drankje had gedaan. De verdachte voelde zich ook niet lekker. Op aangeefsters verzoek heeft hij haar per taxi meegenomen. Eerst ging men naar zijn huis. Daar hebben hij en aangeefster nog wat gepraat, onder meer over de mogelijkheid dat ‘
ze iets in hun drinken gegooid hebben’. Ook hebben ze kort met verdachtes zus gesproken. Van seks tussen hem en aangeefster is geen sprake geweest en evenmin van het tonen van een buisje. Later in de avond/nacht heeft de verdachte aangeefster achterop zijn fiets naar haar huis gebracht, onderweg kwamen ze
[naam] nog tegen.
In november 2017 is DNA-materiaal van de verdachte afgenomen. Op grond van de uitkomst van het verrichte DNA–onderzoek kan worden vastgesteld dat tussen de verdachte en de aangeefster seksuele gemeenschap heeft plaatsgevonden.
Tijdens zijn tweede verhoor in november 2018 zegt de verdachte de uitkomst van het DNA-onderzoek niet te kunnen verklaren. Van de betreffende middag en avond herinnert hij zich ook weinig. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij verklaard zich het uur of anderhalf uur met aangeefster in de garage helemaal niet meer te kunnen herinneren. Hij heeft geen seks met aangeefster gehad, in elk geval niet bewust.
Als getuige zijn gehoord de zus van verdachte, de taxichauffeur, een ex–vriendin van de verdachte en [naam]. Hun verklaringen behelzen geen concrete ondersteuning voor de verklaringen van de verdachte, en evenmin voor die van aangeefster, met name niet voor haar stelling dat ze niet dronken, maar wel verregaand de weg kwijt was. Degenen die voor en na haar samenzijn met de verdachte in de garage met haar hebben gesproken of haar hebben gezien, verklaren niets dat voor een dergelijke toestand van aangeefster enig aanknopingspunt biedt – overigens ook niet waar het de verdachte betreft –, terwijl de tijd die de verdachte en de aangeefster alleen in de garage samen zijn geweest, beperkt is geweest.
Het dossier biedt evenmin objectieve aanknopingspunten voor het gebruik door of toedienen aan aangeefster van andere middelen dan alcohol. De uitkomst van een onderzoek aan haarmonsters van aangeefster, waarvan de deskundige stelt dat het verhoogde concentraties van bepaalde roesmiddelen ten tijde van het feit nog kan aantonen, was op dit punt negatief.
Bij deze stand van zaken kan het hof niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vaststellen dat de aangeefster ten tijde van de seksuele handelingen in een zodanige toestand van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde dat zij niet meer in staat was haar wil te bepalen en kenbaar te maken. Daartoe is alleen de aangifte, hoe consistent ook, niet voldoende. Daarbij zij herhaald dat het dossier voor aangeefsters stellige aanname dat zij, gezien haar geringe alcoholconsumptie, gedrogeerd móet zijn geweest, geen enkel steunbewijs bevat.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.420,67. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.255,65. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en vordert een schadevergoeding ter hoogte van het door de rechtbank toegewezen bedrag.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de
teruggaveaan [benadeelde] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
jas, shirt, ondergoed en persoonlijke verzorgingsartikelen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Compenseert de kosten tussen partijen ten aanzien van de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. N.A. Schimmel en mr. J.L. Bruinsma, in tegenwoordigheid van
mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
11 oktober 2021.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]