Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind A]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 11 mei 2021 aangevochten, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De moeder stelt dat zij in staat is om voor [kind A] te zorgen, mits zij de juiste professionele ondersteuning ontvangt. De gecertificeerde instelling (GI) heeft echter betoogd dat de moeder niet in staat is om [kind A] op te voeden zonder intensieve hulpverlening en dat haar houding tegenover de hulpverlening steeds argwanender is geworden. De GI heeft ook zorgen geuit over de veiligheid van [kind A] in de thuissituatie, vooral gezien de dreigende houding van de vriend van de moeder en het feit dat de moeder niet altijd openstaat voor hulp. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij zij benadrukt dat de gronden voor uithuisplaatsing aanwezig zijn en dat nader onderzoek niet in het belang van [kind A] zou zijn. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de uithuisplaatsing van [kind A] noodzakelijk is voor haar verzorging en opvoeding, en heeft de bestreden beschikking bekrachtigd. Het verzoek van de moeder om nader onderzoek is afgewezen, omdat dit niet meer tot een beslissing in de zaak kan leiden en de situatie bij de moeder onvoldoende veilig is voor [kind A].