ECLI:NL:GHAMS:2021:291

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
23-001171-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak openlijk geweldpleging en veroordeling voor beschadiging in vereniging van een metrostel door graffiti spuiten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor openlijk geweldpleging en het beschadigen van een metrostel door graffiti te spuiten. De tenlastelegging betrof het feit dat de verdachte op 9 mei 2020, samen met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een metrostel heeft beschadigd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig is aan openlijk geweldpleging, en heeft hem hiervan vrijgesproken. Echter, het hof heeft wel geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde, namelijk het beschadigen van het metrostel. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. De verdachte had een blanco strafblad en het hof achtte het spuiten van graffiti een jeugdzonde die hij achter zich kon laten. Daarnaast heeft de benadeelde partij, [benadeelde] B.V., een vordering tot schadevergoeding ingediend, die door het hof is toegewezen tot een bedrag van € 1.752,34, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de vordering als gegrond beschouwd, aangezien de benadeelde partij materiële schade heeft geleden door het handelen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001171-20
datum uitspraak: 8 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 mei 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-124885-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 9 mei 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten aan de [adres 2] en/of op/aan metrostation Gaasperplas (spoor 2), in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere goederen, te weten een hek en/of een metrostel (lijn 53) door voornoemd hek te forceren/door te knippen/door te slijpen en/of door op voornoemd metrostel graffiti/verf te spuiten;
subsidiair
hij in of omstreeks 9 mei 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een hek en/of een metrostel (lijn 53), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [benadeelde] BV toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde

Met de advocaat-generaal en de raadsman komt het hof tot het oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 mei 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en wederrechtelijk een metrostel (lijn 53), dat aan [benadeelde] B.V. toebehoorde, heeft beschadigd.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen hechtenis, waarvan 20 uren voorwaardelijk, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren.
De raadsman heeft het hof bij wijze van strafmaatverweer verzocht de verdachte een straf op te leggen die ter zake van beschadiging pleegt te worden opgelegd aan
first offendersen te kiezen voor een geldboete. Daarbij is erop gewezen dat de politierechter aan de twee medeverdachten dezelfde taakstraf opgelegd als aan de verdachte, terwijl de medeverdachten – anders dan de verdachte – al recidive hadden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan beschadiging van een metrostel van het [benadeelde], door dit te bespuiten met graffiti. Het aldus moedwillig aanbrengen van graffiti zorgt voor verloedering van de openbare ruimte en brengt rompslomp en hoge (schoonmaak)kosten voor het Amsterdamse openbaar vervoerbedrijf met zich. Gelet hierop kan, mede gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen van het in vereniging aanbrengen van graffiti plegen te worden uitgesproken, hier niet worden volstaan met het opleggen van een geldboete.
Nu de verdachte verder een blanco strafblad heeft en het hof ervan uitgaat dat de verdachte het op deze wijze spuiten van graffiti als jeugdzonde achter zich heeft gelaten, kan worden volstaan met de oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf van enige duur. Het hof ziet geen aanleiding om die straf aan te vullen met een voorwaardelijk strafdeel. Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van 20 uren passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] B.V.

De benadeelde partij [benadeelde] B.V. heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.752,34 en strekt tot compensatie van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep (hoofdelijk) toegewezen tot een bedrag van € 1.751,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering gedeeltelijk, tot een bedrag van € 1.751,00, moet worden toegewezen, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden als opgevoerd. Daarbij is betrokken dat de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van de benadeelde partij dienaangaande van de zijde van de verdachte niet gemotiveerd zijn betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering, die het hof niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, geheel en hoofdelijk zal worden toegewezen.
Het hof zal het te vergoeden schadebedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ingetreden. Tevens zal het hof de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze, om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 47 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] B.V.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] B.V. ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.752,34 (duizend zevenhonderdtweeënvijftig euro en vierendertig cent) bestaande uit materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] B.V., ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.752,34 (duizend zevenhonderdtweeënvijftig euro en vierendertig cent) bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 27 (zevenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 9 mei 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. N. van der Wijngaart en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 februari 2021.
De voorzitter, de oudste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.