ECLI:NL:GHAMS:2021:2907
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid in verzoek voorlopige voorzieningen in echtscheidingsprocedure
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 september 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De man, verzoeker in hoger beroep, had op 29 april 2021 een verzoek tot voorlopige voorzieningen ingediend in het kader van zijn echtscheiding. De rechtbank had op 3 februari 2021 de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bepaald, met een zorgregeling voor de man. De man verzocht het hof om de zorgregeling te wijzigen, zodat de kinderen om de week bij hem zouden verblijven.
Het hof oordeelde dat de man niet-ontvankelijk was in zijn verzoek om voorlopige voorzieningen. Dit was gebaseerd op artikel 821 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat bepaalt dat voorlopige voorzieningen hun kracht verliezen zodra de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Aangezien de echtscheiding op 18 mei 2021 was ingeschreven, was er geen ruimte voor het verzoek van de man. Het hof overwoog verder dat ook een beroep op artikel 223 Rv niet mogelijk was, omdat de wetgever een specifieke regeling voor voorlopige voorzieningen in echtscheidingsprocedures heeft vastgesteld.
De vrouw had verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man en het hof concludeerde dat de man niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoeken. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer van het hof, waarbij de rechters de argumenten van beide partijen zorgvuldig hebben afgewogen. De beschikking is openbaar uitgesproken en de griffier heeft de uitspraak vastgelegd.