ECLI:NL:GHAMS:2021:2850

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
23-000501-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedrijfsinbraak in vereniging met verwerping van verweren omtrent herkenning door verbalisanten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1993, was beschuldigd van een bedrijfsinbraak die plaatsvond op 23 juli 2018 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van kluizen en geldbedragen uit een bedrijfspand, met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. De verdachte ontkende betrokkenheid en voerde aan dat de herkenning door verbalisanten onvoldoende bewijswaarde had. Het hof heeft echter de herkenning door de verbalisant als betrouwbaar beoordeeld, mede op basis van camerabeelden en eerdere ontmoetingen met de verdachte. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht weken. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde] B.V., niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000501-20
Datum uitspraak: 8 september 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 februari 2020 in de strafzaak onder parketnummer
13-030327-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 augustus 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 23 juli 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer kluis/kluizen en/of een of meer geldbedragen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde] B.V., heeft weggenomen in/uit een (bedrijfs)pand gelegen aan de [adres 2], met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel; te weten door met een ontvreemde sleutel, althans een sleutel tot het gebruik waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren, dat pand te betreden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Het standpunt van de raadsman

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het hof verzocht de verdachte vrij te spreken van de bedrijfsinbraak zoals tenlastegelegd, nu de verdachte betrokkenheid ontkent en aan de herkenning van de verdachte door verbalisanten kort en zakelijk weergegeven, onvoldoende bewijswaarde kan worden toegekend. De raadsman heeft subsidiair gevraagd de verdachte vrij te spreken van het onderdeel ‘valse sleutel’. Ten slotte heeft de raadsman het voorwaardelijk verzoek gedaan verbalisant [verbalisant 1] nogmaals te horen als getuige.

Bewijsoverwegingen

Het hof neemt over de inhoud van het bewijsmiddel zoals gebezigd door de politierechter onder 1, pagina 2 van het vonnis, te weten: het proces-verbaal van aangifte, pagina 4-6 van het dossier.
In het dossier bevinden zich een DVD met bewegende camerabeelden van de inbraak en afdrukken van zogenaamde stills van deze beelden. [1] De verbalisant [verbalisant 2] heeft de bewegende camerabeelden van een inbraak in een bedrijf gezien en heeft daarover het volgende verklaard (p. 13 en 14 van het dossier):
‘Ik bekeek de camerabeelden. Ik herkende na het zien van de camerabeelden direct de verdachte op onderstaande ‘still’. Ik herken de verdachte aan de combinatie van de vorm van zijn gezicht, neus, mond, ogen, gezichtsbeharing en postuur.
Ik ben zeer goed bekend met [verdachte]. Ik heb [verdachte] meerdere malen gesproken
op straat of op het politiebureau. [verdachte] viel op omdat hij meestal bij controles direct
ging filmen en dan heel dicht bij komt staan. Ik heb [verdachte] meerdere malen herkend op
camerabeelden’.
Ter terechtzitting in eerste aanleg op 3 februari 2020 zijn de camerabeelden getoond en zijn de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] als getuige gehoord, in het bijzijn van de verdediging. [verbalisant 2] heeft als volgt onder meer verklaard:
‘Ik kan me herinneren dat ik in de loop der jaren meerdere herkenningen heb opgemaakt van zowel
verdachte als (medeverdachte) [medeverdachte]. Ik weet niet hoe lang ik verdachte ken. Ik kan me nog wel goed
herinneren toen ik hem voor het eerst tegenkwam. Dat was bij een controle. Ik weet niet wat voor controle. Hij stapte toen uit de auto en begon te filmen. U vraagt mij of ik hem daarna nog heb gezien en waar ik hem heb gezien. Als ik verdachte tegenkom, dan is hij meestal samen met (medeverdachte) [medeverdachte]. Ik heb verdachte af en toe alleen gezien. De laatste keer dat ik verdachte zag was op een scooter. Ik heb verdachte ook gezien toen (medeverdachte) [medeverdachte] werd aangehouden. Ik kan me ook nog goed herinneren dat verdachte een keer aangehouden zou worden door een motorrijder bij Sloterplas. Verdachte wilde toen niet aangehouden worden. Hij zei dat hij alleen uit het water zou komen als ik er bij zou zijn. Hij wilde dat ik persoonlijk naar hem toe zou gaan.
U houdt mij het proces-verbaal van herkenning van verdachte voor op pagina 13 van het dossier en toont mij de betreffende pagina. U vraagt mij of ik de camerabeelden gezien had en vervolgens opnieuw
de stills zag en toen dacht: “ik herken hem”. Ik heb de stills gezien. Blijkbaar heb ik toen iets herkend en heb ik de camerabeelden bekeken om te achterhalen of de overige verdachten beter op beeld waren. Nadat ik de camerabeelden en de stills zag heb ik geconstateerd dat het verdachte was. Als ik de bewegende beelden heb gezien, dan herken ik hem. Ik herken hem op de stills. Dan hoef ik niet eens de camerabeelden te bekijken.
U toont mij de beelden van de zitkuil, camera 4. Ik heb deze beelden eerder gezien. Op deze beelden is verdachte tot nu toe het beste te zien. Ook zijn postuur herken ik. Alles bij elkaar maakt dat ik hem herken. Ik herken verdachte op de beelden van 04:45:57 uur. Op de beelden van camera 5, 04:43:44 uur
herken ik de gezichtskenmerken van verdachte. Hij is de persoon die achter staat’.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft ter zitting in eerste aanleg als volgt onder meer verklaard:
‘Het klopt dat ik hem (het hof begrijpt: de verdachte) voor juli 2018, dus voordat onderhavig feit werd gepleegd, vaker samen met (medeverdachte) [medeverdachte] heb gezien. Ik heb ze eerder in de woning van verdachte samen aangehouden. Toen waren ze zich aan het verstoppen. Daarna heb ik ze wederom samen aangehouden. Tijdens de pleindiensten zie ik ze ook vaak samen uitgaan. Dan herkennen ze mij en maken ze even een grapje’.
Het hof overweegt als volgt. Vooropgesteld wordt dat in het algemeen behoedzaam dient te worden omgegaan met de herkenning van verdachten, in het bijzonder als alleen die herkenning als bewijsmiddel hun betrokkenheid kan aantonen.
In dit geval heeft de verbalisant [verbalisant 2] de verdachte, als een hem ambtshalve bekende persoon, herkend op de bewegende beelden (en op de still in het dossier) aan verschillende gezichtskenmerken en aan zijn postuur. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij, aan de hand van dezelfde camerabeelden, zijn eerdere herkenning bevestigd en toegelicht. Bij beide gelegenheden heeft hij stellig en zeer gedetailleerd verklaard over de verschillende gelegenheden waarbij hij in het verleden zowel de verdachte als de medeverdachte heeft ontmoet.
Het hof heeft daarom geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenning van de verdachte door deze verbalisant. Bij dat oordeel betrekt het hof de goede kwaliteit van de bewegende beelden (de raadsman noemt ze ‘redelijk scherp’) en de omstandigheid dat de beelden met camera’s vanuit verschillende posities in het restaurant en de keuken zijn opgenomen. Het hof heeft de bewegende beelden gezien. Hoewel de drie mannen een capuchon en/of een pet dragen, is op verschillende momenten (een deel van) hun gezicht goed zichtbaar.
Het feit dat de gezichtskenmerken die door de verbalisant worden genoemd op zich niet heel onderscheidend zijn, wordt naar het oordeel van het hof ruimschoots gecompenseerd door zijn overtuigende herkenning van de verdachte als ‘bekende van de politie’.
De verklaring van de verbalisant [verbalisant 2] wordt op onderdelen bevestigd door de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] ter terechtzitting in eerste aanleg, in die zin dat zij heeft verklaard dat ook zij, voorafgaand aan juli 2018, de verdachte en de medeverdachte regelmatig samen heeft gezien en heeft aangehouden. Het verweer wordt verworpen.
Nu het hof overigens geen gebruik maakt van de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] ter terechtzitting in eerste aanleg, behoeft het voorwaardelijk verzoek van de raadsman geen bespreking.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op 23 juli 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, kluizen en geldbedragen, die geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden,
te weten aan [benadeelde] B.V.,
heeft weggenomen uit een bedrijfspand gelegen aan de [adres 2], met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen onder het kopje ‘Bewijsoverwegingen’.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht de op te leggen straf te matigen, gezien de ouderdom van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met de medeverdachte een bedrijfsinbraak gepleegd. Het betreft een brutale, nachtelijke inbraak in een restaurant, waarbij kluizen zijn weggenomen en een geldbedrag uit de kassa.
De verdachte heeft inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de restauranthouder en hij heeft (financiële) schade veroorzaakt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 augustus 2021 is hij eerder met betrekking tot vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld. Een andere strafmodaliteit dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is naar het oordeel van het hof geen optie meer.
Het hof heeft in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding gezien de in eerste aanleg opgelegde straf, die in beginsel in dit geval passend is, enigszins te matigen.
Het hof acht, alles afwegende, een vrijheidsstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] B.V.

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 12.100,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet ontvankelijk wordt verklaard in de vordering tot schadevergoeding, wegens onvoldoende onderbouwing.
De raadsman heeft het hof verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren, nu de vordering niet is ondertekend noch onderbouwd en niet duidelijk is of degene die de vordering heeft ingediend de benadeelde mag vertegenwoordigen.
Het hof is van oordeel dat, gelet op onder meer de omstandigheid dat de vordering niet nader is onderbouwd, behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] B.V.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] B.V. niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. van Die, mr. P. Greve en mr. H.A.G. Nijman, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 september 2021.
Mr. Scheffens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal met nummer 2018149549 van 15 augustus 2018, opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 2], dossierpagina 13 en 14.