ECLI:NL:GHAMS:2021:2849

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
23-000317-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedrijfsinbraak in vereniging met verwerping van verweren omtrent herkenning door verbalisanten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor een bedrijfsinbraak die plaatsvond op 23 juli 2018 te Amsterdam. De tenlastelegging betrof het wegnemen van kluizen en geldbedragen uit een restaurant, toebehorende aan [benadeelde] B.V. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, waarbij hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 25 augustus 2021 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat de herkenning van de verdachte door de verbalisanten onvoldoende bewijswaarde heeft, omdat de betrouwbaarheid van deze herkenning niet kan worden getoetst. Het hof heeft echter de verklaringen van de verbalisanten, die de verdachte op basis van camerabeelden hebben herkend, als betrouwbaar beoordeeld. De verbalisanten hebben gedetailleerd verklaard over hun eerdere ontmoetingen met de verdachte en hebben de herkenning bevestigd aan de hand van de beelden.

Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de tenlastegelegde diefstal door twee of meer verenigde personen. De eerdere veroordeling van de verdachte voor vermogensdelicten is meegewogen in de strafmaat. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op acht weken, waarbij het vonnis van de politierechter is vernietigd. Daarnaast is de benadeelde partij [benadeelde] B.V. niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De benadeelde partij kan de vordering enkel bij de burgerlijke rechter indienen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000317-20
Datum uitspraak: 8 september 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 februari 2020 in de strafzaak onder parketnummer
13-030328-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 augustus 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 23 juli 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer kluis/kluizen en/of een of meer geldbedragen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde] B.V., heeft weggenomen in/uit een (bedrijfs)pand gelegen aan de [adres 2], met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel; te weten door met een ontvreemde sleutel, althans een sleutel tot het gebruik waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren, dat pand te betreden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Het standpunt van de verdediging

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw het hof verzocht de verdachte vrij te spreken van de bedrijfsinbraak zoals tenlastegelegd, nu aan de herkenning van de verdachte door verbalisanten, kort en zakelijk weergegeven, onvoldoende bewijswaarde kan worden toegekend, aangezien de betrouwbaarheid daarvan onvoldoende kan worden getoetst. De verdachte heeft daar ter terechtzitting in hoger beroep aan toegevoegd, dat hij niet betrokken is geweest bij het tenlastegelegde.

Bewijsoverwegingen

Het hof neemt over de inhoud van het bewijsmiddel zoals gebezigd door de politierechter onder 1, pagina 2 van het vonnis, te weten: het proces-verbaal van aangifte, pagina 4-6 van het dossier.
In het dossier bevinden zich een DVD met bewegende camerabeelden van de inbraak en afdrukken van zogenaamde stills van deze beelden. De verbalisant [verbalisant 1] heeft de beelden gezien en heeft het volgende geverbaliseerd:
‘op 4 september 2018 zag ik op de aandachtvestigingen pagina, dat de identiteit van een verdachte werd
gezocht in verband met een inbraak. Ik heb tevens de bewegende camerabeelden gezien. Ik herken deze
persoon. Ik herken de persoon op onderstaande foto's.
Ik herken de verdachte aan de vorm van zijn neus en gezichtsvorm. Op de bewegende camerabeelden, is de houding en het loopje van [verdachte] te herkennen. Hij staat wat gebogen met zijn schouders opgetrokken. Ik ken [verdachte] omdat ik hem meerdere keren op straat ben tegen gekomen en gesprekken met hem heb gevoerd’. [1]
De verbalisant [verbalisant 2] heeft ook de bewegende beelden gezien en heeft daarover verklaard:
‘Ik bekeek de camerabeelden omdat ik reeds eerder een verdachte had herkend en ik mogelijk de medeverdachte kon herkennen. Ik herken de verdachte op de onderstaande ‘still’ en de camerabeelden. Ik herken de verdachte aan de combinatie van de vorm van zijn gezicht, kaaklijn, neus, ogen, houding, postuur en manier van bewegen.
Ik ben zeer goed bekend met [verdachte]. Ik heb [verdachte] meerdere malen gesproken op straat en op het
politiebureau. Tevens heb ik heb meerdere malen aangehouden of gesproken in verband met
openstaande boetes of een gevangenisstraf’. [2]
Ter terechtzitting in eerste aanleg op 3 februari 2020 zijn de camerabeelden getoond en zijn de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] als getuige gehoord, in het bijzijn van de verdediging. [verbalisant 1] heeft naar aanleiding daarvan als volgt onder meer verklaard:
‘Ik hoor u, officier van justitie, zeggen dat het gaat om een inbraak, op 23 juli 2018 bij het
restaurant [benadeelde], die in de nachtelijke uren heeft plaatsgevonden. Ik kan mij herinneren dat de zijkant van het gezicht van verdachte op de beelden zichtbaar was. Ik maak vaker
herkenningen op.
Ik hoor u, officier van justitie, mij vragen hoe ik verdachte ken. Ik ben hem meerdere keren op straat tegengekomen, onder andere tijdens mijn pleindiensten op het Leidseplein. De verdachte groet mij dan ook. Ik heb verdachte en (medeverdachte) [medeverdachte] eerder in de woning van [medeverdachte] samen aangehouden. Toen waren ze zich aan het verstoppen. Daarna heb ik hen wederom samen aangehouden. Tijdens de pleindiensten kom ik hen bovendien ook vaak samen tegen. Dan herkennen ze mij en
maken ze even een grapje’.
‘Op de beelden van 4:45:54 uur is de voorste persoon sowieso verdachte. Dat kan ik met zekerheid zeggen, gezien zijn houding en manier van lopen. Ook is op de beelden van 4:25:05 uur verdachte zichtbaar als de middelste persoon. Ik herken hem aan zijn schouders.
Ik ken verdachte langer dan (medeverdachte) [medeverdachte]. Ook op de beelden van 4:43:40 uur herken ik verdachte als de eerste persoon’.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft naar aanleiding van de getoonde beelden ter zitting in eerste aanleg onder meer verklaard:
‘Ik kan me herinneren dat ik in de loop der jaren meerdere herkenningen heb opgemaakt van zowel
verdachte als [medeverdachte]. Ik ken verdachte door mijn werk op straat. Ik zie verdachte dan voorbij komen en heb hem ook gesproken. Ik kan mij de eerste aanhouding van verdachte niet herinneren. Wel kan ik mij herinneren dat hij een keer is aangehouden bij mijn bureau in Amsterdam-Zuid. Ik kwam hem toen overdag toevallig tegen. Waarvoor hij toen is aangehouden en hoe lang dit is geleden kan ik mij niet meer herinneren. Ik ben heel goed met gezichten. Op straat is verdachte in principe altijd vriendelijk. De laatste keer dat verdachte werd gezocht ging hij er vandoor. Dat is vorig jaar geweest. Verdachte is toen een woning van een ander ingevlucht. Ik stond aan de achterkant van de woning. Ik kom (medeverdachte) [medeverdachte] ook vaak tegen samen met verdachte.
Verdachte loopt vaak een beetje gebogen. Ook staat verdachte vaak gebogen. Als ik de personen op beelden 04:43 zie lopen herken ik verdachte. Ik ken niemand anders met een vergelijkbaar postuur die zo loopt. U laat mij de beelden van camera 5 van 04:25:05 zien. Ik zie hier verdachte in beeld. Bij de beelden van 04:43:44 is de voorste persoon verdachte en de achterste persoon (medeverdachte) [medeverdachte]’.
Het hof overweegt als volgt. Vooropgesteld wordt dat in het algemeen behoedzaam dient te worden omgegaan met de herkenning van verdachten, in het bijzonder als alleen die herkenning als bewijsmiddel hun betrokkenheid kan aantonen.
In dit geval hebben beide verbalisanten de verdachte, als een hen ambtshalve bekende persoon, herkend op de bewegende beelden (en op de stills in het dossier) aan verschillende gezichtskenmerken en aan zijn specifieke houding en beweging. Ter terechtzitting in eerste aanleg hebben zij, aan de hand van dezelfde camerabeelden, hun eerdere herkenning bevestigd en toegelicht. Bij beide gelegenheden hebben de verbalisanten stellig en zeer gedetailleerd verklaard over de verschillende gelegenheden waarbij zij in het verleden zowel de verdachte als de medeverdachte hebben ontmoet.
Het hof heeft daarom geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenning van de verdachte door deze verbalisanten. Bij dat oordeel betrekt het hof de goede kwaliteit van de bewegende beelden (de raadsvrouw beaamt dat in haar pleitnota) en de omstandigheid dat de beelden met camera’s vanuit verschillende posities in het restaurant en de keuken zijn opgenomen. Het hof heeft de bewegende beelden gezien. Hoewel de drie mannen een capuchon en/of een pet dragen, is op verschillende momenten (een deel van) hun gezicht goed zichtbaar. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op 23 juli 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, kluizen en geldbedragen, die geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden, te weten aan [benadeelde] B.V., heeft weggenomen uit een bedrijfspand gelegen aan de [adres 2], met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen onder het kopje ‘Bewijsoverwegingen’.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft het hof de verdachte geen onvoorwaardelijke straf op te leggen heeft daartoe gewezen op de ouderdom van het feit, artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met de medeverdachte een bedrijfsinbraak gepleegd. Het betreft een brutale, nachtelijke inbraak in een restaurant, waarbij kluizen zijn weggenomen en een geldbedrag uit de kassa.
De verdachte heeft inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de restauranthouder en hij heeft (financiële) schade veroorzaakt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 augustus 2021 is hij eerder met betrekking tot vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld. Een andere strafmodaliteit dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is naar het oordeel van het hof geen optie meer.
Het hof heeft in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding gezien de in eerste aanleg opgelegde straf, die in beginsel in dit geval passend is, enigszins te matigen.
Het hof acht, alles afwegende, een vrijheidsstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] B.V.

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 12.100,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet ontvankelijk wordt verklaard in de vordering tot schadevergoeding, wegens onvoldoende onderbouwing.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren.
Het hof is van oordeel dat, gelet op onder meer de omstandigheid dat de vordering niet nader is onderbouwd, behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] B.V.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] B.V. niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. van Die, mr. P. Greve en mr. H.A.G. Nijman, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 september 2021.
Mr. Scheffens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal met nummer 2018149549 van 4 september 2018, opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 1], dossierpagina 8 tot en met 10.
2.Proces-verbaal met nummer 2018149549 van 15 augustus 2018, opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 2], dossierpagina 11 en 12.