ECLI:NL:GHAMS:2021:2800
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Erfgenamen en verblijvensbeding in testament en samenlevingsovereenkomst
In deze zaak gaat het om de vraag of bij het opstellen van een testament rekening gehouden moet worden met een verblijvensbeding dat is opgenomen in een eerder gesloten samenlevingsovereenkomst. [A] en [geïntimeerde] hebben in 1992 samen een woning gekocht en een samenlevingsovereenkomst gesloten met een verblijvensbeding. In 2017 heeft [A] een testament opgesteld waarin zij haar eigen familie als erfgenamen benoemt. Na haar overlijden claimen de erfgenamen van [A], waaronder [appellante], dat de woning verkocht moet worden en dat zij recht hebben op de helft van de opbrengst. [geïntimeerde] beroept zich echter op het verblijvensbeding en wordt volledig eigenaar van de woning. De erfgenamen van [A] stellen de kandidaat-notaris aansprakelijk voor een beroepsfout, omdat hij het verblijvensbeding niet heeft besproken. Het hof oordeelt dat het causaal verband tussen de beroepsfout en de schade ontbreekt, en wijst de vorderingen van de erfgenamen af. Het hof bevestigt dat het verblijvensbeding geldig is en dat [geïntimeerde] hierop een beroep kan doen.