ECLI:NL:GHAMS:2021:2797

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
23-002823-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring poging doodslag en mishandeling met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 juni 2020 in Amsterdam, ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf, een slachtoffer meermalen tegen het hoofd heeft geschopt terwijl deze op de grond lag. Daarnaast heeft hij een ander slachtoffer mishandeld door deze tegen de enkel te schoppen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft deze straf herzien en een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon van de verdachte. De verdachte heeft een verleden van geweldsdelicten en de reclassering heeft geadviseerd om bijzondere voorwaarden te stellen, waaronder een contactverbod met de slachtoffers en een alcoholverbod. De verdachte moet zich gedurende de proeftijd laten opnemen in een forensische kliniek en zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, die schadevergoeding heeft geëist voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002823-20
datum uitspraak: 10 september 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 december 2020 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers
13-167678-20 (zaak A) en 13-306942-19 (zaak B), alsmede 09-842247-18 (TUL) en 13-190314-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1993,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
31 augustus 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

Zaak A

Feit 1hij op of omstreeks 27 juni 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [benadeelde]
-tegen het gezicht, althans tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of
-onderuit heeft getrapt en/of geschopt en/of
-(terwijl voornoemde [benadeelde] op de grond lag) eenmaal of meermalen tegen het hoofd heeft getrapt en/of geschopt (waardoor die [benadeelde] kort zijn bewustzijn verloor), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2hij op of omstreeks 27 juni 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] tegen de enkel, althans tegen het lichaam te trappen en/of te schoppen;

Zaak B:

Primairhij op of omstreeks 26 december 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, twee, althans een of meer zogenaamde oorplastieken( gehoorbeschermers/autoplastieken)(afkomstig uit een of meer poststukken), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen oorplastiek(en) (gehoorbeschermer(s)/autoplastiek(en)) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking van een of meer poststukken;
Subsidiairhij op of omstreeks 26 december 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een of meer voorwerpen (ondermeer twee, althans een of meer zogenaamde oorplastieken)(gehoorbeschermers/autoplastieken)(afkomstig uit een of meer poststukken), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, naar die een of meer poststukken is toegegaan waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s), voornoemde poststuk(ken) heeft/hebben kapotgetrokken/kapotgescheurd/geopend en/of voornoemde oorplastiek(en) (gehoorbeschermers/autoplastieken) (uit voornoemde poststuk(ken)) heeft/hebben vastgepakt/vastgehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer subsidiairhij op of omstreeks 26 december 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een of meer poststukken, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of aan een of meer andere thans nog onbekende personen/bewoners van de [adres 2]),toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van de strafoplegging en de vorderingen tot tenuitvoerlegging tot andere beslissingen dan de rechtbank komt, en het gedeeltelijk bevestigen van het vonnis een onoverzichtelijk samenstel aan beslissingen en motiveringen zou opleveren.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak A onder 1 en 2 en in zaak B meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

Zaak A

Feit 1hij op 27 juni 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [benadeelde]
-(terwijl voornoemde [benadeelde] op de grond lag) meermalen tegen het hoofd heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2hij op 27 juni 2020 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door [slachtoffer 1] tegen de enkel te schoppen.

Zaak B

Meer subsidiairhij op 26 december 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk poststukken, die aan een ander toebehoorden, heeft vernield.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B meer subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het in zaak B meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B meer subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B meer subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden verbonden en heeft de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard.
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd – indien het verlengen van de proeftijd naar aanleiding van de vordering tot tenuitvoerlegging behorend bij de zaak met parketnummer 09-842247-18 wettelijk mogelijk is – dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder het meer subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Subsidiair heeft de advocaat-generaal – wanneer het verlengen van de proeftijd niet mogelijk is – een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 11 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren gevorderd. Zij heeft telkens gevorderd dat hierbij dezelfde bijzondere voorwaarden als in eerste aanleg worden gesteld, met toevoeging van een contactverbod met het slachtoffer, en dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
De raadsvrouw heeft in het kader van de strafoplegging bepleit dat aan de verdachte dezelfde straf wordt opgelegd als in eerste aanleg. Zij heeft daartoe aangevoerd dat, nu een stijgende lijn is te zien in de houding van de verdachte in het kader van de klinische opname, de verdachte een laatste kans verdient om zich te bewijzen en een normaal bestaan op te bouwen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is na het uitgaan verwikkeld geraakt in een woordenwisseling die uitmondde in een vechtpartij. Hij heeft zich vervolgens schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer [benadeelde] meermalen tegen het hoofd te schoppen. Daarnaast heeft hij het slachtoffer [slachtoffer 1] mishandeld door hem tegen zijn enkel te schoppen. De verdachte heeft hierdoor een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Met name de mate van agressie en gewelddadigheid waarmee de verdachte het slachtoffer [benadeelde] heeft aangevallen zijn zeer schokkend. Dat de verdachte, terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag tegen zijn hoofd schopt op het moment dat het slachtoffer probeert op te staan en hem daarna nogmaals met een aanloop en naar het zich laat aanzien met grote kracht tegen het hoofd heeft geschopt, rekent het hof de verdachte dan ook zwaar aan. De omstandigheid dat [benadeelde] het voorval kan navertellen, is geenszins aan de verdachte te danken, maar slechts aan de geluksfactor. De ervaring leert verder dat slachtoffers van dergelijke vergrijpen daarvan langdurig psychische gevolgen ondervinden. Dergelijke feiten kunnen bovendien bijdragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder wanneer deze – zoals in het onderhavige geval – plaatsvinden in de openbare ruimte.
Voorts heeft de verdachte zich, nadat hij een toegangshal van een woning was binnengegaan, schuldig gemaakt aan vernieling van andermans poststukken. Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte geen respect getoond voor het eigendomsrecht van anderen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op het voorgaande niet worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf.
In strafverzwarende zin weegt het hof mee dat de verdachte, zoals blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 augustus 2021, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten en vernieling.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte zijn verschillende rapporten opgemaakt. Het hof heeft in het kader van de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van de reclasseringsrapporten van
10 november 2020 en 13 augustus 2021 van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, alsmede op hetgeen omtrent de opname van de verdachte in de forensische kliniek door de verdachte en zijn raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht.
In het rapport van 10 november 2020 is benoemd dat de reclassering geen mogelijkheden meer ziet om met een ambulant traject de kans op recidive terug te dringen. Dit is door de jaren heen meerdere keren geprobeerd, maar heeft telkens nieuwe delicten niet kunnen voorkomen. Daarom is door de reclassering in dit rapport geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen aan de verdachte, waarbij hij door het stellen van bijzondere voorwaarden wordt verplicht zich op te laten nemen in een forensische kliniek, zodat middels diagnostiek en behandeling toegewerkt kan worden naar een (eveneens verplicht) ambulant traject met begeleid wonen, ambulante behandeling en reclasseringstoezicht. Tevens heeft de reclassering geadviseerd een alcoholverbod en bijhorende verplichting tot medewerking aan middelencontroles als bijzondere voorwaarden te stellen, nu sprake is van een zorgelijk patroon van (agressie)incidenten en delicten onder invloed van alcohol. De rechtbank heeft bij de strafoplegging de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbonden aan het voorwaardelijk strafdeel, en heeft deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard.
De verdachte verblijft sinds 19 maart 2021, in het kader van de door de rechtbank gestelde bijzondere voorwaarden, op de forensische psychiatrische afdeling (FPA) van Fivoor in [plaats]. Uit de informatie die Fivoor voor het reclasseringsadvies van 13 augustus 2021 heeft aangeleverd blijkt dat de opname moeizaam verloopt en dat de verdachte een gebrek aan ziektebesef en inzicht aan de dag legt. De verdachte heeft zich bij het eerste verlofmoment in juni voor vier dagen onttrokken aan de opname. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zich destijds heeft onttrokken aan de opname omdat hij zijn relatie wilde redden. Daarnaast verklaarde hij dat hij aanvankelijk moeite had zich aan te passen aan het leven in de forensische kliniek, maar dat hij nu oog heeft voor de positieve kanten van de klinische opname, zoals het ritme, een dagbesteding en de behandeling. Hij heeft verklaard dat hij gemotiveerd is uit de opname te halen wat erin zit, zodat hij wat kan maken van zijn leven.
Het advies van de reclassering van 13 augustus 2021 met betrekking tot de strafoplegging en de te stellen bijzondere voorwaarden komt overeen met het advies van 10 november 2020. Aanvullend acht de reclassering een contactverbod met het slachtoffer [benadeelde] in deze zaak ook op zijn plaats, aangezien er aanwijzingen zijn dat de verdachte actief contact met hem heeft gezocht. De reclassering heeft verder te kennen gegeven dat het risico op onttrekking wordt ingeschat als hoog, mede omdat de verdachte tijdens de onderhavige opname heeft overwogen de aan hem voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van drie maanden uit te zitten.
Hoewel de betrokkenheid van de verdachte bij zijn opname en behandeling te wensen over laat, zal het hof, gelet op de door de verdachte ter terechtzitting getoonde motivatie, hem in staat stellen het huidige behandeltraject verder te doorlopen. Hierbij merkt het hof uitdrukkelijk op dat, nu de verdachte er eerder meerdere keren niet in is geslaagd een behandeltraject met reclasseringstoezicht succesvol af te ronden, dit voor hem een laatste kans is om de goede weg in te slaan en een normaal, delictloos, bestaan op te bouwen. De verdachte dient deze kans met beide handen aan te grijpen. Het hof neemt daarbij wel in overweging dat het onttrekkingsrisico door de reclassering als hoog wordt ingeschat, zodat het noodzakelijk is dat de verdachte een relatief lange voorwaardelijke gevangenisstraf boven het hoofd hangt, om hem ervan te weerhouden de voorwaarden en bijhorende verplichtingen die aan hem worden opgelegd, te schenden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Hiermee brengt het hof tot uitdrukking dat de duur van de gevangenisstraf die in eerste aanleg is opgelegd en die (primair) door de advocaat-generaal is gevorderd geen recht doet aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten, in het bijzonder met betrekking tot de poging tot doodslag. Het is daarbij evenwel niet de bedoeling dat verdachte wordt geconfronteerd met verdere vrijheidsbeneming in de vorm van een gevangenisstraf, omdat dit de klinische opname van de verdachte zou doorkruisen. Het hof zal aan het voorwaardelijk gedeelte van de straf alle bijzondere voorwaarden verbinden die door de reclassering zijn geadviseerd in het rapport van 13 augustus 2021 en deze dadelijk uitvoerbaar verklaren. In verband met de wenselijkheid van een verbod tot contact met het slachtoffer merkt het hof op dat de advocaat-generaal ter terechtzitting naar voren heeft gebracht dat het slachtoffer geen prijs stelt op enige vorm van communicatie met de verdachte, terwijl de verdachte in de loop van de procedure diverse keren (indirect) contact met hem heeft gezocht, zodat het hof dat verbod aangewezen acht.

Dadelijke uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarden

Het hof zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen. Gelet op de omstandigheid dat de in zaak A onder 1 en 2 bewezenverklaarde misdrijven zijn gericht tegen en gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, en gelet op de omstandigheid dat de verdachte na eerdere onherroepelijke veroordelingen voor geweldsdelicten en in lopende proeftijden zich weer schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten, overweegt het hof dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een soortgelijk misdrijf zal begaan. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat uit het reclasseringsrapport van 13 augustus 2021 blijkt dat het risico op recidive en letselschade door de reclassering wordt ingeschat als hoog.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 45, 57, 63, 287, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13-190314-18,

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 december 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren gevorderd.
Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd om de tenuitvoerlegging te gelasten van de bij vonnis van 3 december 2019 opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, maar deze om te zetten in een taakstraf.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het eind van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt. Gelet op het hiervoor overwogene, acht het hof het echter van belang dat de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging niet aan de klinische opname en behandeling van de verdachte in de weg staat.
Het hof ziet daarin aanleiding slechts de tenuitvoerlegging te gelasten van 3 weken van de bij vonnis van 3 december 2019 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Het hof zal dit gedeelte van de gevangenisstraf voorts omzetten in een taakstraf, en daarom de tenuitvoerlegging van een taakstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 21 dagen vervangende hechtenis, bevelen.

Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 09-842247-18

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 28 januari 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met een proeftijd van 2 jaren gevorderd.
Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. De advocaat-generaal heeft gevorderd om de bij het vonnis van 28 januari 2019 vastgestelde proeftijd met 1 (één) jaar te verlengen indien dit wettelijk mogelijk is.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het eind van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt. Gelet op het hierboven overwogene, acht het hof het echter van belang dat de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging niet aan de klinische opname en behandeling van de verdachte in de weg staat.
Het hof ziet daarin grond om de bij het vonnis van 28 januari 2019 vastgestelde proeftijd met 1 (één) jaar te verlengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 1.314,28. Deze bestaat voor € 314,28 uit geleden materiële schade en voor
€ 1.000,00 uit geleden immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Het hof overweegt daarbij dat de benadeelde partij de omvang van de geleden materiële schade – betreffende het eigen risico voor de ziektekosten van € 289,28 en het beschadigde poloshirt van € 25,00 – deugdelijk heeft onderbouwd en de verdediging deze niet heeft betwist. De verdachte is daarom gehouden tot vergoeding van de gevorderde materiële schade.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. In dit kader is van belang dat uit het verhandelde ter terechtzitting en uit het schade-onderbouwingsformulier van de benadeelde partij is gebleken dat hij lichamelijk letsel heeft opgelopen door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, zodat hij ingevolge art. 6:106, sub b, BW aanspraak maakt op een vergoeding van geleden immateriële schade. In het schade-onderbouwingsformulier geeft de benadeelde aan dat hij de eerste week na het incident veel huilde, dat hij een tijd slecht heeft geslapen en dat hij sinds het incident bang is om uit te gaan. De benadeelde wordt nog steeds emotioneel als hij erover nadenkt dat het bewezenverklaarde incident ook veel slechter af had kunnen lopen. Verder heeft de benadeelde na het voorval last gehad van een hersenschudding, had hij pijn aan de linker- en rechterzijde van zijn rug en had hij bloeduitstortingen en verkleuringen in zijn gezicht en op zijn armen en benen. De vordering van de benadeelde partij is ook voor wat betreft de geleden immateriële schade door de verdediging niet betwist. Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding van de geleden immateriële schade van de benadeelde partij naar billijkheid houdt het hof rekening met alle omstandigheden van het geval, waaronder de buitengewone gewelddadigheid van het bewezenverklaarde handelen. Voorts worden de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend in aanmerking genomen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte eveneens is gehouden tot vergoeding van alle gevorderde immateriële schade.
De vordering zal daarom in zijn geheel worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaardendat de veroordeelde verplicht is:
- zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
- zich gedurende de proeftijd zal laten opnemen en behandelen voor zijn delictgedrag, zijn middelengebruik en onderliggende psychische problematiek in een forensische kliniek, namelijk FPA Fivoor te [plaats] ([adres 3]), of een andere kliniek, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in overleg met de reclassering. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich hierbij houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
- zich gedurende de proeftijd, na afloop van de klinische behandeling onder behandeling zal stellen van een, door de reclassering te bepalen, passende ambulante forensische behandelinstelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling vast te stellen.
- gedurende de proeftijd, na de klinische behandeling, te verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang te bepalen door de reclassering en zolang de reclassering dit nodig vindt, en zich zal houden aan de huisregels en het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
- gedurende de volledige proeftijd op geen enkele wijze contact te leggen of te laten leggen met [benadeelde] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
- gedurende de volledige proeftijd geen alcohol te gebruiken en dat hij verplicht is ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan controles daarop. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd. De veroordeelde werkt ook na het alcoholverbod mee aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te beheersen. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest).
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast in plaats van de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 december 2019 met parketnummer 13-190314-18, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
21 (eenentwintig) dagen hechtenis. Wijst de vordering af voor het overige.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de rechtbank Den Haag van 28 januari 2019 parketnummer 09-842247-18, met een termijn van 1 (één) jaar.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.314,28 (duizend driehonderd en veertien euro en achtentwintig cent) bestaande uit
€ 314,28 (driehonderdveertien euro en achtentwintig cent
)ten aanzien van geleden materiële schade en € 1.000,00
(duizend euro
)ten aanzien van geleden immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.314,28 (duizend driehonderdveertien euro en achtentwintig cent) bestaande uit € 314,28 (driehonderdveertien euro en achtentwintig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 23 (drieëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente als volgt:
  • voor de materiële schade groot € 289,28 (twee honderd en negenentachtig euro en 28 cent) op 8 september 2020;
  • voor de materiële schade groot € 25,00 (vijfentwintig euro) en de immateriële schade groot € 1.000,00 (duizend euro) op 27 juni 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. C.N. Dalebout en mr. N. van der Wijngaart, in tegenwoordigheid van mr. L. Muyselaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 september 2021.
mr. N. van der Wijngaart is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]