ECLI:NL:GHAMS:2021:2776

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
000434-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na vrijspraak in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 september 2021 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van een verzoeker die eerder op 26 februari 2021 onherroepelijk was vrijgesproken van een strafzaak. Het verzoekschrift, ingediend op 21 mei 2021, betreft een schadevergoeding voor kosten van rechtsbijstand in verband met de strafzaak en de verzoekschriftprocedure. De verzoeker had een vergoeding van € 19.262,68 gevraagd voor de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak en € 550,00 voor de verzoekschriftprocedure. Het hof heeft vastgesteld dat de verzoeker niet verwijtbaar betrokken was bij de onttrekking van de vergunning aan het verkeer, wat zijn ontvankelijkheid in deze procedure niet in de weg staat. Het hof heeft de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak gematigd tot € 18.887,89 en de kosten voor de verzoekschriftprocedure vastgesteld op € 680,00. Uiteindelijk heeft het hof een totale schadevergoeding van € 19.567,89 toegekend aan de verzoeker, waarbij het overige verzoek is afgewezen. De beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof, met de oudste raadsheer die de tenuitvoerlegging van de beschikking heeft bevolen.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000434-21 (530 Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-002368-18
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1958 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. S. Ben Tarraf,
[adres].

1.Procesverloop

Het verzoekschrift is op 21 mei 2021 ingekomen.
Op 30 juli 2021 heeft de advocaat-generaal het standpunt van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 7 september 2021 de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Verzoeker is niet in raadkamer verschenen.

2. Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 19.262,68;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 550,00.

3.Beoordeling van het verzoek

Bij arrest van dit hof van 26 februari 2021 is de strafzaak met voormeld parketnummer geëindigd zonder oplegging van straf en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Verzoeker is bij voornoemd arrest onherroepelijk vrijgesproken van overtreding van art. 225 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) omdat niet is komen vast te staan dat verzoeker voorwaardelijk opzet had op het gebruik dan wel het afleveren of voorhanden hebben van een valse exploitatievergunning met bijbehorende gedoogverklaring. De vergunning is evenwel onttrokken aan het verkeer zodat de zaak niet is geëindigd zonder oplegging van een maatregel. Nu echter niet is komen vast te staan dat verzoeker verwijtbare betrokkenheid heeft gehad bij de aan het verkeer onttrokken vergunning, staat deze onttrekking aan het verkeer niet in de weg aan de ontvankelijkheid van verzoeker.
Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Ad a
Ingevolge artikel 530, eerste en tweede lid Sv kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor zijn ten behoeve van het onderzoek en de behandeling der zaak gemaakte reis- en verblijfkosten en voor de schade, welke hij ten gevolge van tijdsverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een advocaat, tenzij artikel 44a van de Wet op de rechtsbijstand van toepassing is.
Uit de bij het verzoekschrift overgelegde urenstaat blijkt dat op de dag van de vrijspraak, 26 februari 2021, 6 minuten is geschreven voor een ‘telefoongesprek met cliënt’. Op 5 maart 2021 is nog eens 72 minuten geschreven voor een ‘bespreking met cliënt’. De advocaat heeft desgevraagd toegelicht dat hij cliënt tijdens dit overleg voornamelijk heeft geïnformeerd over het voeren van eventuele nieuwe procedures. Dit betreft evenwel geen kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak, zodat deze niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Het hof ziet daarom aanleiding om de gevraagde uren van 5 maart 2021 te matigen tot 12 minuten. Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak tot een bedrag van
€ 18.887,89.
Ad b
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure tot een bedrag van € 680,00, zijnde de forfaitaire vergoeding voor verzoekschriften die na 1 maart 2021 zijn ingediend.

4.Beslissing

Het hof :
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 19.567,89 (negentienduizend vijfhonderdzevenenzestig euro en negenentachtig cent).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mrs. F.A. Hartsuiker, L.I.M. van Bergen en N.C. Laatsch, in tegenwoordigheid van mr.
M.E. de Waard als griffier, is bij ontstentenis van de voorzitter ondertekend door de oudste
raadsheer en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 21 september 2021.
De oudste raadsheer beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 19.567,89 (negentienduizend vijfhonderdzevenenzestig euro en negenentachtig cent). op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [tnv] o.v.v. [ovv].
Amsterdam, 20 september 2021,
mr. L.I.M. van Bergen, oudste raadsheer.