ECLI:NL:GHAMS:2021:276

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
20/00062
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep wegens gebrek aan machtiging en niet tijdige betaling griffierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 december 2019, waarin het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk was verklaard. De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam had op 28 februari 2018 de waarde van onroerende zaken vastgesteld, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk omdat er geen toereikende machtiging was overgelegd om namens de ontbonden vennootschap beroep in te stellen. In hoger beroep heeft het Hof vastgesteld dat belanghebbende, ondanks de gelegenheid om een geldige machtiging te overleggen, geen nieuwe machtiging heeft ingediend. De gemachtigde, mr. D.A.N. Bartels, had eerder een volmacht overgelegd, maar deze volmacht bleek niet toereikend voor het instellen van beroep namens de ontbonden vennootschap. Daarnaast was er een probleem met de betaling van het griffierecht; slechts een deel was betaald en het resterende bedrag was niet tijdig voldaan. Het Hof concludeerde dat er geen verschoonbare reden was voor deze verzuimen en verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk. Hierdoor kwam het Hof niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 20/00062
16 februari 2021
uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., gevestigd te [Y] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels)
tegen de uitspraak van 12 december 2019 in de zaak met kenmerken AMS 19/473 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 28 februari 2018 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de volgende onroerende zaken (hierna: de onroerende zaken) voor het jaar 2018 vastgesteld op de volgende bedragen:
[object 1] , souterrain
€ 1.125.000
[object 1] , beletage
€ 737.000
[object 1] , 1e verdieping
€ 395.000
[object 1] , 2e verdieping
€ 716.000
[object 1] , 4e en 5e verdieping
€ 1.028.000
[object 2]
€ 126.000
1.2.
De heffingsambtenaar heeft – na daartegen gemaakt bezwaar – bij uitspraak van
28 december 2018 het bezwaar tegen de onder 1.1. genoemde beschikking ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.3.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 12 december 2019 het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op
21 januari 2020. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Op 31 juli 2020 en 3 december 2020 zijn nader stukken ontvangen van belanghebbende. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6.
Op 18 december 2020 heeft het Hof een afschrift van de zittingsaantekeningen van de rechtbank toegezonden aan partijen.
1.7.
Het onderzoek ter zitting bij het Hof heeft plaatsgevonden op 22 december 2020. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is op 31 december 2014 ontbonden en op 9 januari 2015 uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. De ontbonden vennootschap is nog niet geliquideerd.
2.2.
De gemachtigde van belanghebbende heeft in de beroepsfase een machtiging overgelegd. Hierin is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
“VOLMACHT INZAKE WOZ/OZB/WATERSCHAPSLASTEN/ZUIVERINGSHEFFING/BIZ/ERFBELASTING C.A.
‘Deze volmacht wordt door mij verstrekt en ondertekend om [W] B.V. in de persoon van [D.A.N.] Bartels MRE – met het recht van substitutie – de mogelijkheid én toestemming te geven om voor de belangen op te komen van alle door mij gecontroleerde rechtspersonen (eventueel overeenkomstig het aan deze volmacht gehechte overzicht c.q. organigram, in voor komend geval gecompleteerd door uittreksels KvK) en van mijzelf, ondergetekende, terzake uitsluitend het in de aanhef van deze volmacht genoemde onderwerp.
(…)
25 september 2018
Naam: [M 1] Handtekening:
Mede namens alle door mij gecontroleerde vennootschappen en andere entiteiten”
2.3.
Belanghebbende is bij brief van 8 juli 2020 door het Hof in de gelegenheid gesteld om een geldige machtiging te overleggen uiterlijk op 5 augustus 2020. In die brief is tevens vermeld dat het niet binnen de gestelde termijn overleggen van de gevraagde machtiging kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. Belanghebbende heeft op deze brief niet gereageerd.

3.3. Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de rechtbank belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

4.4. Beoordeling van het geschil

De rechtbank heeft het volgende overwogen en beslist (hierbij is belanghebbende aangeduid als ‘ [X] ’):
“1. De rechtbank moet eerst - ambtshalve - de ontvankelijkheid van het beroep beoordelen. In dit kader stelt de rechtbank het volgende vast.
2. Vast staat dat [X] op 31 december 2014 is ontbonden en op 9 januari 2015 is uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. De ontbonden vennootschap is nog niet geliquideerd.
3.1.Bij uitspraak van 19 juli 2019 heeft de rechtbank in soortgelijke WOZ-zaken van [X] (zaaknummers AMS 18/735, 18/1048 en 18/1049, bij partijen bekend), geoordeeld dat de beroepen niet-ontvankelijk waren omdat de indiener van het beroepschrift de heer D.A.N. Bartels, geen toereikende machtiging had overgelegd om namens de boedel van de ontbonden vennootschap beroep in te stellen, ook niet nadat hij in de gelegenheid was gesteld om dit verzuim te herstellen.
3.2.Ook in deze zaak is de heer Bartels, laatstelijk per e-mailbericht, verzocht om door middel van schriftelijke stukken aan te tonen dat hij gemachtigd was namens de eigenaar, [X] , beroep in te stellen. Ter zitting heeft de heer Bartels verklaard dat hij niet over deze stukken beschikt, maar wel over stukken waaruit blijkt dat hij gemachtigd is namens de economische eigenaren [M 2] cq [N] B.V. beroep in te stellen.
4. Nu de aanslag is gesteld op naam van [X] B.V. en het beroep is ingesteld namens [X] B.V. (en niet namens anderen) moet desgevraagd voor het instellen van beroep tegen de bestreden uitspraak van een toereikende machtiging namens die vennootschap blijken. De heer Bartels heeft geen stukken overgelegd waaruit een toereikende machtiging namens die vennootschap blijkt. De rechtbank zal het beroep niet-ontvankelijk verklaren nu niet gebleken is van een verschoonbare reden voor dit verzuim.
5. Van de heer Bartels is ingevolge artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor de indiening van het beroep een griffierecht geheven van € 345,--. De heer Bartels heeft binnen de gestelde termijn slechts een deel, te weten € 47,--, betaald. Laatstelijk ter zitting is de heer Bartels in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen en de heer Bartels heeft ter zitting toegezegd dat het restant van het verschuldigde griffierecht ad € 298,-- binnen twee weken na de zitting aan de rechtbank zou worden betaald. Aan de heer Bartels is ter zitting medegedeeld dat bij gebreke van volledige betaling binnen deze termijn het beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Van de heer Bartels is na de zitting binnen de gestelde betalingstermijn door de rechtbank op haar rekening geen nadere betaling in deze zaak ontvangen en evenmin is het nog verschuldigde bedrag aan griffierecht ter griffie gestort. Het beroep is ook om deze reden niet-ontvankelijk, nu niet gebleken is van gronden die het oordeel rechtvaardigen dat de heer Bartels terzake van het niet geheel betalen van het griffierecht niet in verzuim is geweest.
Conclusie
6. Het beroep is niet-ontvankelijk omdat er geen toereikende machtiging is overgelegd om namens eiseres beroep in te stellen en omdat binnen de gestelde betalingstermijn niet het gehele verschuldigde bedrag aan griffierecht is ontvangen door de rechtbank. Voor geen van beide verzuimen is gebleken van een verschoonbare reden.
7. Vanwege de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het geding.
8. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht is bij deze uitkomst geen aanleiding.”

5.5. Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Vaststaat dat de aanslag is gesteld op naam van [X] B.V. en het beroep is ingesteld namens [X] B.V.
5.2.
Vaststaat voorts dat belanghebbende, na in de gelegenheid te zijn gesteld het verzuim als omschreven in 2.3. te herstellen, in hoger beroep niet een andere machtiging heeft overgelegd dan de machtiging die hij – als vermeld onder 2.2. – in de beroepsfase heeft overgelegd. Dit betekent dat ook in hoger beroep niet is komen vast te staan dat mr. D.A.N. Bartels gemachtigd is om belanghebbende in rechte te vertegenwoordigen.
5.3.
Het Hof zal het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Van een verschoonbare reden voor dit verzuim is niet gebleken.
Slotsom5.4. Belanghebbende is niet-ontvankelijk in haar hoger beroep. Aan een beoordeling van de uitspraak van de rechtbank komt het Hof verder niet toe.

5.5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.6. Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door mr. E.A.G. van der Ouderaa, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. L.H.M. Heijligers als griffier. De beslissing is op 16 februari 2021 in het openbaar uitgesproken en wordt gepubliceerd op
www.rechtspraak.nl.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen.
Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederenAlleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte.
Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.