ECLI:NL:GHAMS:2021:2740

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
200.286.234/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de bankrelatie door Rabobank na bedreigende uitlatingen van de klant

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de bankrelatie tussen een particuliere klant, aangeduid als [appellant], en de Coöperatieve Rabobank U.A. De appellant had een Rabo OpbouwHypotheek en een KeuzePlus Hypotheek bij de bank, maar zijn relatie met de bank was verstoord door agressieve en bedreigende uitlatingen. De bank had de financieringen op verschillende momenten opgezegd, met als laatste opzegging op 6 december 2016. De rechtbank had eerder de vorderingen van de bank toegewezen, en de appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant herhaaldelijk beledigende en bedreigende berichten naar de bank en haar medewerkers had gestuurd, ondanks eerdere afspraken om zijn gedrag te verbeteren. De bank had geprobeerd om de relatie te herstellen, maar de appellant bleef zich ongepast gedragen. Het hof oordeelde dat de bank gerechtigd was om de klantrelatie te beëindigen, omdat voortzetting van de relatie in redelijkheid niet van de bank kon worden gevergd. De belangen van de bank bij beëindiging van de relatie wogen zwaarder dan de belangen van de appellant bij voortzetting daarvan.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellant in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van respectvolle communicatie in klantrelaties en de gevolgen van bedreigend gedrag.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.286.234/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/650129 / HA ZA 18-639
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 september 2021
inzake
[appellant]
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.W. van Koeveringe te Middelburg,
tegen
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.W. van Kooij te Leiden.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Rabobank genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 17 november 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 augustus 2020, onder bovenvermeld
zaak-/rolnummer gewezen tussen Rabobank als eiseres en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met een productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van Rabobank zal afwijzen, met veroordeling van Rabobank, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
Rabobank heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van Rabobank, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De rechtbank heeft onder 2.1 tot en met 2.9 van het bestreden vonnis de feiten opgesomd die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen ook het hof tot uitgangspunt. Samengevat en aangevuld met andere vaststaande feiten komen de feiten op het volgende neer.
2.2
Op 16 september 2009 heeft Rabobank een Rabo OpbouwHypotheek met een hoofdsom van € 100.000,- en een KeuzePlus Hypotheek met een kredietlimiet van € 190.000,- aan [appellant] verstrekt. Tot zekerheid van nakoming van deze financieringen heeft [appellant] aan Rabobank een recht van eerste hypotheek op zijn woning verstrekt van € 300.000,-, vermeerderd met € 105.000,- voor rente en kosten. Op 7 februari 2012 is de kredietlimiet van de KeuzePlus Hypotheek verminderd tot € 100.000,-. Deze financieringen worden hierna tezamen aangeduid als ‘de financieringen’.
2.3.
Op de financieringen zijn de Algemene voorwaarden voor particuliere geldleningen 2008 van de Rabobank van toepassing, waarin onder meer het volgende is bepaald:
14. Opzegging geldlening
De bank is bevoegd de geldlening op te zeggen met een opzegtermijn van ten minste drie maanden, als naar het oordeel van de bank voortzetting van de relatie met u in redelijkheid niet van haar kan worden gevergd.”
2.4
Bij brief van 19 januari 2015 heeft Rabobank de financieringen opgezegd. Vervolgens heeft zij de executoriale verkoop van de woning aangezegd tegen 21 september 2015. Tegen deze aangezegde executie heeft [appellant] een kort geding aangespannen. Het kort geding is niet doorgegaan, omdat (de advocaten van) partijen op 17 september 2015, één dag voor de geplande behandeling, een regeling hebben getroffen. In deze regeling is onder andere opgenomen dat betalingsachterstanden niet worden toegestaan en dat [appellant] zich zal onthouden van rechtstreeks contact met Rabobank. Verder is in de regeling opgenomen dat [appellant] € 2.500,- betaalt ter zake van door Rabobank gemaakte kosten.
2.5
Na de op 17 september 2015 getroffen regeling ontstonden nieuwe achterstanden in de betaling van de rente op de Rabo OpbouwHypotheek. In december 2015 heeft [appellant] medewerkers en de advocaat van Rabobank herhaaldelijk benaderd. Hij was het er niet mee eens dat Rabobank € 2.500,- ter zake van gemaakte kosten aan hem in rekening had gebracht.
2.6
Bij brief van 11 februari 2016 heeft Rabobank wederom de financieringen opgezegd. Ook na deze opzegging bleef [appellant] medewerkers en de advocaat van Rabobank benaderen. Rabobank heeft een selectie van berichten aan Rabobank overgelegd, die zijn geschreven in de maanden voor opzegging van de financieringen, met onder meer de volgende teksten:
“Zo jochie, jij komt terug voor meer slaag?”,
“JIJ HEBT EEN LEVENSGROOT PROBLEEM”
“Nu jij van mijn dossier bent afgeschopt als een terminaal schurftige zwerfhond ga jij mij heel erg snel vertellen welke pechvogel jouw puinhopen mag opruimen, En wel heel erg snel; NU. Jij gaat ook netjes de klachten door geven die ik tegen jou heb ingediend. Smerige oplichter die je er bent, ik schijt op jou en je hele autistische kankersoort.”,
“(…) is dat de kippenneukende nijenrode geldnazi die ik moet hebben? Google maar even wat ze daar bij de ontgroening doen… Die rat liep mijn voicemail vol te blaten, laat die corpeknaapje maar bellen als hij niet te druk is zijn pappie te pijpen voor zijn centres zoals al dat overbodige financiele schorum.”
en vergelijkbare teksten.
2.7
Op 11 mei 2016 heeft tussen partijen een gesprek plaatsgevonden. Rabobank heeft de tijdens dat gesprek gemaakte afspraken bij brief van 23 mei 2016 bevestigd aan [appellant] . In deze brief is onder andere het volgende opgenomen:
“Wij hebben begrip voor uw situatie en begrijpen dat u een zware tijd heeft doorgemaakt, maar verwachten wel wederzijds respect. De toonzetting en uitlatingen in uw correspondentie en het in privé benaderen en lastigvallen of blijven benaderen van onze medewerkers getuigen niet van enig respect en zijn voor de bank onacceptabel.
Het vertrouwen is hierdoor ernstig geschaad. Dit betekent dat de bank niet zal overgaan tot ophoging van uw financiering of uitbreiding van haar dienstverlening. Hiertoe ziet de bank geen basis meer. Als uw krediet de limiet van EUR 100.000,00 heeft bereikt, zult u de lasten vanuit een inkomen moeten voldoen. U krijgt dan geen geld meer van de bank. Op het moment dat er onverhoopt wederom een incident mocht plaatsvinden dan heeft dat verdere consequenties voor de klantrelatie. De bank zal dan per direct overgaan tot het beëindigen van de klantrelatie en het uitwinnen van haar zekerheden. Ook wordt u dan geregistreerd in de geëigende systemen van hypotheek- en geldverstrekkers. Wij hebben met elkaar afgesproken dat u zich op dit punt verbetert.”
2.8
[appellant] heeft de brief van 23 mei 2016 niet voor akkoord ondertekend.
2.9
Bij e-mail van 8 juli 2016 heeft [appellant] aan de advocaat van Rabobank onder meer bericht:
“Dat haantjesgedrag van de bank ben ik nu wel beu, ik ben niet te intimideren en de niet aflatende pogingen daartoe lach ik hartelijk om. De rabo heeft maar te slikken dat ik hier gratis kan blijven wonen tot ik de gehele overwaarde heb opgegeten als ik dat wil.”
Bij e-mail van 30 oktober 2016 heeft [appellant] aan de bank onder meer bericht:
“Boek jij eerst maar eens de 2.500 euro “veilingkosten” per direct terug. Opschieten (…)! Ben jij familie van die corrupte bouwfraudeurs? Je bent er lelijk genoeg voor en dan al die bling waar je je mee behagt en je poging tot diefstal van die veiling “kosten: . … Past prima die rat (…)! En nou gewoon bek houden en betalen dom kreng of met ik even langs bij die (…)?”
2.1
Bij brief van 6 december 2016 heeft Rabobank de financieringen voor de derde keer opgezegd en de klantrelatie met [appellant] beëindigd. In deze brief is onder andere het volgende opgenomen:
“Tijdens het gesprek van 11 mei jl. heeft de bank u ook nadrukkelijk voorgehouden, dat het contact zoals u dat met de bank onderhoudt voor de bank gewoon niet acceptabel is. De bank duidt dan concreet op de agressieve toonzetting en het veelvuldig gebruik van bedreigingen en krachttermen in zowel telefoongesprekken als in e-mailberichten. Verder heeft u meermaals gebeld naar het privételefoonnummer van één van onze medewerkers, [X], ondanks nadrukkelijk verzoek van [X] om dit na te laten. U heeft dit uitdrukkelijke verzoek echter naast u neergelegd en bleef [X] privé benaderen.
In het gesprek van 11 mei jl. gaf u aan dat u een moeilijke tijd heeft doorgemaakt en de bemoeienis van de bank u teveel was. Dat maakte, dat u op de geschetste wijze met de bank communiceerde. De bank gaf aan begrip te hebben voor uw situatie en de zware tijd die u heeft doorgemaakt, maar verwacht wel respect van u in de wederzijdse communicatie. De toonzetting, bedreigingen en uitlatingen in uw correspondentie en het in privé benaderen van medewerkers getuigen hier niet van, zo hield de bank u voor.
Het vertrouwen aan de zijde van de bank in een goede relatie met u was door uw handelswijze wel ernstig geschaad. Dit bracht met zich mee, dat de bank niet wenste over te gaan tot verhoging van uw financiering of anderszins uitbreiding van haar dienstverlening. Op het moment dat uw hypothecair krediet de limiet van EUR 100.000,00 zou bereiken diende u de hypotheeklasten geheel vanuit een inkomen moeten voldoen. Verder gaf de bank bij u aan, dat op het moment dat u zich wederom op één van de hierboven geschetste wijzen zou gedragen dit verregaande gevolgen zou hebben voor de klantrelatie. Concreet: de bank zou dan per direct overgaan tot het beëindigen van de klantrelatie met u en het uitwinnen van haar zekerheden. Wij maakten met elkaar de afspraak dat u uw gedrag zich op dit punt duidelijk verbetert.
Desondanks heeft u in uw e-mailbericht van 30 oktober jongstleden zich wederom bediend van voor de bank onacceptabel, beledigend taalgebruik. De bank Amsterdam kan met deze omstandigheden niet instemmen en wenst daarom de klantrelatie met u definitief te verbreken.
Op genoemde geldlening en het hypothecair krediet zijn onder meer van toepassing de Algemene Voorwaarden voor Particuliere Geldleningen 2008. Artikel 14 van deze voorwaarden bepaald, kort en goed, dat de bank bevoegd is de geldlening op te zeggen met een opzegtermijn van (ten minste) drie maanden, als naar het oordeel van haar voortzetting van deze relatie met u in redelijkheid niet van haar kan worden gevergd. De bank wenst, gezien uw uitlatingen van 30 oktober jongstleden, de klantrelatie met u definitief te beëindigen en zegt u daarom genoemde financieringen per onmiddellijke ingang definitief op. Dit opgezegd zijn is dus, zo benadrukt de bank, onherstelbaar.
De bank verzoekt (lees: sommeert) u uiterlijk 6 maanden na de datum van dagtekening van deze brief het alsdan verschuldigde obligo met betrekking tot de hypothecaire geldlening te voldoen (…).
Verder dient u ervoor zorg te dragen dat binnen de genoemde termijn het debetsaldo van de KeuzePlus Hypotheek is aangezuiverd.
(…)
Indien u onverhoopt niet of niet tijdig aan ons verzoek mocht voldoen, zullen wij voorbereidingen treffen voor openbare verkoop van het hypothecair verbonden registergoed. Concreet betekent dit, dat indien u uiterlijk 7 juni 2017 het volledige obligo bij de bank niet heeft afgelost de bank de notaris zal verzoeken om de executieverkoop uit te schrijven (…)
In het verlengde van deze opzegging houdt de bank u nadrukkelijk voor dat met een onderhandse verkoop van het hypothecair verbonden onderpand de kapitaalvernietigende werking van een executieverkoop zoveel mogelijk wordt voorkomen; een onderhandse verkoop zorgt in de regel voor een hogere verkoopopbrengst dan een openbare verkoop. (…) de bank stelt aan een onderhandse verkoop de volgende voorwaarden:
(…)”
2.11
Na de opzegging heeft [appellant] berichten gestuurd aan Rabobank, met een inhoud en strekking die vergelijkbaar is met de volgende teksten uit enkele van deze berichten:
“Kankerprovinciaaltjes moeten zich misschien maar niet bemoeien met hoofdstedelijk vastgoed…. Loopt slecht voor ze af”
“Ik krijg geld van jou Kan jij niet lezen ofzo? Je vader was zeker de dorpsgek? Dat je zo aan de genante kankerstemmetje komt?”
2.12
In september 2017 heeft Rabobank een taxateur opdracht gegeven om de woning te taxeren. Deze heeft op basis van een zichttaxatie de marktwaarde vrij van huur getaxeerd op € 595.000,-.

3.Beoordeling

3.1
Rabobank heeft, kort gezegd, in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat Rabobank de financieringsrelatie met [appellant] rechtsgeldig en op deugdelijke gronden heeft beëindigd, dat [appellant] sinds 8 juni 2017 in verzuim is en dat Rabobank bevoegd is om over te gaan tot executie van haar recht van hypotheek op de woning. De rechtbank heeft de vorderingen van Rabobank bij verstek toegewezen. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank het daartegen ingestelde verzet ongegrond verklaard en het verstekvonnis bekrachtigd.
3.2
[appellant] komt met twee grieven op tegen de beslissing van de rechtbank.
3.3
Grief I strekt tot betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er rechtsgeldige gronden waren voor beëindiging van de financieringsrelatie met [appellant] . Volgens [appellant] zijn partijen op 11 mei 2016 overeengekomen dat indien [appellant] zijn maandelijkse rente lasten niet zou voldoen, deze rentelasten zouden worden voldaan middels bijschrijving daarvan op het debetsaldo van de KeuzePlus Hypotheek totdat de limiet van € 100.000,- zou zijn bereikt. Nu de limiet nog niet was bereikt was er geen sprake van een achterstand in de rentebetalingen en waren er derhalve voor Rabobank onvoldoende rechtsgeldige gronden voor beëindiging van de financieringsrelatie met [appellant] .
3.4
Rabobank baseert de beëindiging van de klantrelatie en de financieringen in haar brief van 6 december 2016 op artikel 14 van haar Algemene Voorwaarden voor Particuliere Geldleningen 2008. Meer in het bijzonder heeft Rabobank de opzegging gebaseerd op haar standpunt dat voortzetting van de bankrelatie in redelijkheid niet van haar kan worden gevergd, nadat het vertrouwen is geschaad door agressieve en bedreigende uitlatingen van [appellant] vóór het gesprek van 11 mei 2016 en doordat hij, na een afspraak om dit te verbeteren, opnieuw beledigende taal heeft gebruikt in de e-mail van 30 oktober 2016. Het hof zal beoordelen of Rabobank gerechtigd was om de klantrelatie en de financieringen op die grond te beëindigen. Daarbij dient het belang van Rabobank bij beëindiging van de klantrelatie en de financieringen te worden afgezet tegen het belang van [appellant] bij voortzetting daarvan. Beëindiging van een bankrelatie is pas toegestaan als de belangen over en weer zo onevenredig zijn dat voortzetting van de bankrelatie in redelijkheid niet van de bank kan worden gevergd. Verder is van belang dat de klantrelatie tussen Rabobank en [appellant] geen betaalrekening betreft, maar leningen met een hypotheek op de woning van een particuliere klant.
3.5
Sinds 2015 heeft [appellant] een groot aantal berichten verstuurd naar Rabobank en naar haar advocaat. Ook heeft hij contact opgenomen met een bankmedewerker op diens privé-telefoonnummer. De aanhoudende uitlatingen van [appellant] in die berichten zijn zonder meer uitermate beledigend en bedreigend. Na het gesprek van 11 mei 2016, waarin is afgesproken dat [appellant] zich op dit punt verbetert, waarbij Rabobank te kennen heeft gegeven dat zij anders zal overgaan tot het beëindigen van de klantrelatie en het uitwinnen van haar zekerheden, is [appellant] doorgegaan met beledigende en bedreigende uitlatingen aan het adres van Rabobank, onder meer in de e-mail van [appellant] van 30 oktober 2016. Op grond hiervan mocht de bank redelijkerwijs tot het oordeel komen dat zij een groot belang had bij beëindiging van de bankrelatie. Daartegenover staat het belang van [appellant] bij voortzetting van de bankrelatie. Niet in geschil is dat Rabobank vanaf februari 2012 heeft geprobeerd om met [appellant] oplossingen te vinden voor betalingsachterstanden en om een executoriale verkoop van zijn woning te voorkomen. Rabobank heeft ook getracht om de verstoorde klantrelatie te behouden en te herstellen. Zo hebben partijen de dag voor het kort geding, inzake de executoriale verkoop van de woning, op 17 september 2015 nadere afspraken gemaakt en zijn partijen na de opzegging van 11 februari 2016 op 11 mei 2016 in overleg getreden. Rabobank heeft dan ook meermaals getracht om tot een oplossing te komen. Verder heeft Rabobank in haar brief van 6 december 2016 een opzegtermijn gehanteerd van zes maanden in plaats van drie maanden. Daarmee heeft zij [appellant] meer tijd gegeven om zijn woning onderhands te verkopen. Rabobank heeft [appellant] ook geadviseerd om de woning onderhands te verkopen in plaats van te wachten op de executieverkoop. Hoewel de executie van de woning voor [appellant] verstrekkende gevolgen zou hebben, is de verwachting, gelet op de (in 2017) getaxeerde waarde van de woning van € 595.000,-, gerechtvaardigd dat [appellant] de overwaarde van de woning kan gebruiken om een andere woning te huren. Niet aannemelijk is dus dat opzegging van de bankrelatie tot dakloosheid van [appellant] zou moeten leiden.
3.6
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat Rabobank tot het oordeel kon komen dat voortzetting van de bankrelatie in redelijkheid niet van haar kan worden gevergd op de gronden als in de opzeggingsbrief genoemd. Het belang van Rabobank bij beëindiging weegt zo veel zwaarder dan het belang van [appellant] bij voortzetting, dat Rabobank in redelijkheid tot dat oordeel kon komen. De beëindiging van de klantrelatie is daarom rechtsgeldig en gebaseerd op een deugdelijke grond.
3.7
Het hof acht zich gesterkt in zijn oordeel door de gang van zaken na de opzegging. [appellant] is doorgegaan met het versturen van beledigende en bedreigende e-mails. In de loop van de procedure in eerste aanleg heeft Rabobank meegewerkt aan het zoeken naar een oplossing onder begeleiding van een mediator.
3.8
In de verzetdagvaarding wordt ingegaan op de achtergrond van [appellant] , maar [appellant] heeft onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat de bedreigende en beledigende uitlatingen niet aan hem kunnen worden toegerekend of dat hem daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Dat heeft [appellant] overigens ook niet aangevoerd.
3.9
De rechtbank heeft (in 4.5 van het vonnis) nog twee andere gronden voor opzegging aanvaard. Die gronden worden echter niet genoemd in de opzeggingsbrief van 6 december 2016. Gelet op voorgaande overwegingen, die tot het oordeel leiden dat er rechtsgeldig en op een goede grond is opgezegd, kunnen deze andere gronden verder onbesproken blijven.
3.1
In het midden kan ook blijven of op 11 mei 2016 nadere afspraken over de betalingsachterstanden zijn gemaakt, zoals [appellant] bij grief I betoogt. Voor de opzeggingsbevoegdheid is dat niet van belang. Grief I faalt dan ook.
3.11
Grief II strekt tot betoog dat de opzeggingsbevoegdheid van Rabobank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, gelet op de geringe betalingsachterstand die [appellant] heeft, in combinatie met de waarde van de woning en de relatief geringe omvang van de vordering van Rabobank op [appellant] . Volgens [appellant] weegt zijn belang op behoud van de woning, mede gelet op zijn lage woonlasten ten opzichte van de lasten van huur, zwaarder. Volgens hem staat vast, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, dat hij bij executie moet gaan huren, nu hij als gevolg van zijn BKR-registratie geen financiering kan afsluiten.
3.12
De hiervoor onder 3.5-3.8 gegeven overwegingen brengen ook mee dat het hof de opzegging niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar acht. Grief II, die het tegendeel betoogt, faalt dus ook.
3.13
Gelet op het voorgaande dient het bestreden vonnis te worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Rabobank begroot op € 760,- aan verschotten en € 1.114,- voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, J.W. Hoekzema en L. Alwin en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 september 2021.