ECLI:NL:GHAMS:2021:2735

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
23-000315-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake wapenbezit en munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1985, was eerder vrijgesproken van het voorhanden hebben van munitie, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen voor het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep op 24 augustus 2021 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de dagvaarding partieel nietig verklaard moest worden, omdat er onduidelijkheid bestond over de tenlastelegging van de munitie. Het hof heeft dit verweer verworpen en geoordeeld dat de dagvaarding geldig was.

Het hof heeft de opgelegde straf herzien. De politierechter had de verdachte vrijgesproken van het voorhanden hebben van munitie, maar het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 148 dagen, waarvan 80 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn zorg voor zijn ongeneeslijk zieke moeder en zijn recente vaderschap. De verdachte heeft geen volledige openheid van zaken gegeven over de herkomst van het vuurwapen, wat in zijn nadeel is meegewogen. Het hof heeft bijzondere voorwaarden gesteld aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000315-20
datum uitspraak: 7 september 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 23 januari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-276641-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
24 augustus 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde straf -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof een in hoger beroep ter terechtzitting gevoerd verweer bespreekt.

Bespreking van het in hoger beroep ter terechtzitting gevoerde verweer

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de dagvaarding partieel nietig behoort te worden verklaard. Hij heeft daartoe aangevoerd dat onduidelijk is of de zinsnede in de tenlastelegging ‘te weten munitie (te weten, twee hulzen van het merk: S&B, kaliber .38) duidt op de twee patronen die bij de verdachte thuis zijn aangetroffen of dat deze duidt op de zes lege hulzen die zich in het vuurwapen bevonden dat de verdachte bij zijn aanhouding voorhanden had.
Het verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
De voorwerpen worden omschreven als ‘twee hulzen van het merk: S&B, kaliber: .38. Hoewel het verwarring kan veroorzaken dat niet de zes bij de verdachte aangetroffen hulzen zijn opgenomen in de tenlastelegging, is voldoende duidelijk dat dit deel van de tenlastelegging ziet op
de lege hulzendie zich in het vuurwapen bevonden. Hetgeen is aangetroffen in de woning van de verdachte wordt immers beschreven als
goudkleurige .32 patronenzonder daarbij een merk te benoemen en niet –in tegenstelling tot de hulzen die zijn aangetroffen tijdens de aanhouding– als
.38 hulzen van het merk S&B.
De dagvaarding is derhalve geldig.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte vrijgesproken van het voorhanden hebben van munitie (te weten, twee hulzen van het merk: S&B, kaliber .38) en voor het voorhanden hebben van een vuurwapen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen, waarvan 32 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek van het voorarrest en met bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek van het voorarrest en met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering, ook indien dit een ambulante behandeling inhoudt.
De raadsman heeft ter terechtzitting verzocht een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest en om indien nog aanvullend wordt gestraft dat te doen in de vorm van een taakstraf. De raadsman heeft tevens verzocht geen behandelverplichting op te leggen, nu dit niet meer opportuun is gelet op het tijdsverloop.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van een vuurwapen. Het staat buiten kijf dat het ongeoorloofde bezit van een vuurwapen onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van personen met zich brengt vanwege de kans op het gebruik daarvan, met alle mogelijke onomkeerbare gevolgen van dien. Verder kan het bezit van vuurwapens bijdragen aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De verdachte heeft weliswaar bekend zich aan het feit te hebben schuldig gemaakt, maar hij heeft geen volledige openheid van zaken gegeven over de herkomst van het wapen en waarom hij dat heeft aangeschaft. Het hof weegt dit in het nadeel van de verdachte mee. Gelet op de ernst van het feit kan in het algemeen niet worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf. Het hof zal een gedeelte van de vrijheidsbenemende straf echter in voorwaardelijke vorm gieten en deze combineren met een taakstraf, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is niet eerder in verband met een vuurwapen met politie en justitie in aanraking gekomen, en het feit inmiddels bijna twee jaar geleden. Ook na dit feit en de tijd die de verdachte voor deze verdenking in voorarrest heeft doorgebracht, zijn er geen politie- en justitiecontacten geweest. Ter terechtzitting in hoger beroep is voorts gebleken dat de moeder van de verdachte ongeneeslijk ziek is en dat hij haar dagelijks verzorgt. Tevens is gebleken dat de verdachte recent vader is geworden en dat hij een zoontje heeft van één maand oud. De verdachte heeft verder verklaard dat hij onder behandeling is bij het FACT-team van de GGZ en dat hij medicatie slikt vanwege de situatie met zijn moeder. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld dat uit haar contact met de reclassering blijkt dat de reclassering begeleiding van de verdachte noodzakelijk acht. Het hof ziet daarom aanleiding de na te noemen bijzondere voorwaarde te stellen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
148 (honderdachtenveertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
80 (tachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte:
- zich meldt bij Reclassering Fivoor op het adres [adres 2], zo vaak en lang als zijn toezichthouder dat nodig vindt, en zich houdt aan de aanwijzingen die hem door of namens die toezichthouder worden gegeven.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. M. Lolkema en mr. M. van der Horst, in tegenwoordigheid van
mr. M.E. de Waard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
7 september 2021.
Mrs. M. Lolkema en M. van der Horst zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]