In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1984, was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 900 gram amfetamine en 12 gram MDMA op 14 mei 2019 te Wormer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan het tenlastegelegde feit, waarbij het hof de tenlastelegging heeft verbeterd waar nodig zonder de verdachte in zijn verdediging te schaden. Het vonnis van de politierechter is vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was en niet voldeed aan de eisen van een vonnis.
Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs, wat een bedreiging vormt voor de volksgezondheid. Ondanks de ernst van het feit, heeft het hof rekening gehouden met de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte, waaronder zijn werk en de verwachting van een kind. Het hof heeft besloten om een taakstraf van 150 uren op te leggen, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 jaren, om de verdachte te stimuleren een bestaan op te bouwen en hem te weerhouden van toekomstige strafbare feiten. De gevangenisstraf zal niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De op te leggen straffen zijn gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, en een taakstraf van 150 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht.