ECLI:NL:GHAMS:2021:268

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
23-001957-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhouding Flora- en faunawet en de Wet Natuurbescherming; illegaal schieten van een wild zwijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie, maar het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling van de verdachte voor overtredingen van de Flora- en faunawet (Ffw). De verdachte werd beschuldigd van het helpen bij het illegaal schieten van een wild zwijn. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft bijgedragen aan het doden van het wild zwijn door informatie te verstrekken aan de medeverdachte over de locatie van het zwijn. De verdachte heeft het zwijn vervolgens in zijn auto geladen en naar zijn bedrijf gebracht, waar hij betrokken was bij het ontweiden ervan. Het hof concludeerde dat de verdachte onvoldoende respect voor de natuur heeft getoond en geen verantwoordelijkheidsbesef heeft gehad ten aanzien van de bescherming van inheemse diersoorten. Het hof heeft de bepalingen van de Ffw toegepast, ondanks de invoering van de Wet Natuurbescherming (Wnb), omdat het opzet van de verdachte bewezen werd verklaard. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 50 uur en 25 dagen hechtenis, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001957-18
datum uitspraak: 2 februari 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-994068-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
27 november 2020 en 19 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep

Feit 3 - deelname criminele organisatie
De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is ten laste gelegd. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld dat het hoger beroep niet is gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak en heeft gevorderd dat het openbaar ministerie ten aanzien van het hier tenlastegelegde niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep dan wel dat de verdachte voor dit feit ook in hoger beroep wordt vrijgesproken.
Gelet op het standpunt van de advocaat-generaal en nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek ten aanzien van het hier bedoelde tenlastegelegde feit zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep ten aanzien van dit feit, mede gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal – voor zover in hoger beroep aan de orde – worden vernietigd, omdat het hof komt tot andere beslissingen dan de rechtbank.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep aan de orde – tenlastegelegd dat:
1.
[medeverdachte 1] , op of omstreeks 10 juni 2015 te Kootwijk(erbroek), gemeente Barneveld en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk, een wild zwijn en/of een wild-zwijnen-big en/of een vos, althans dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, heeft gedood en/of heeft verwond en/of heeft gevangen en/of heeft bemachtigd en/of met het oog daarop heeft opgespoord, tot en/of bij het plegen van dat/die misdrijf/ven hij, verdachte, toen en daar, opzettelijk behulpzaam was, door een rondje te gaan rijden om dieren op te sporen en/of door te melden dat er een varken op de speelweide stond en/of door het/de dier(en) in de auto te (helpen) laden en/of te rijden naar het [café] en/of te helpen bij het ontweiden van dat dier;
2.
primair
hij, in of omstreeks de periode van 10 juni 2015 tot en met 15 juni te Kootwijk en/of te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, (producten van een) wild zwijn althans een dier behorende tot een beschermde inheemse diersoort heeft vervoerd en/of onder zich heeft gehad;
2.
subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , in of omstreeks de periode van 10 juni 2015 tot en met 15 juni te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld en/of elders in Nederland, opzettelijk, (een) product(en) van een wild zwijn, althans van dieren en/of producten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, heeft/hebben vervoerd, en/of heeft/hebben afgeleverd en/of onder zich heeft/hebben gehad, tot en/of bij het plegen van dat/die misdrijf/ven hij, verdachte, toen en daar, opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft, door de schuur bij zijn [café] ter beschikking te stellen voor (het product van) het wildzwijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Ontvankelijkheid openbaar ministerie in de vervolging

De raadsman heeft er ter terechtzitting op gewezen dat het hoger beroep, volgens de appelschriftuur, niet is gericht tegen de strafoplegging. Hij heeft er bezwaar tegen gemaakt dat de advocaat-generaal in hoger beroep een hogere straf heeft gevorderd dan in eerste aanleg is opgelegd. Hij heeft daaraan de consequentie verbonden dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging of in het hoger beroep, althans dat het hof de strafeis van het openbaar ministerie buiten beschouwing moet laten.
Volgens vaste rechtspraak is voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging slechts plaats in uitzonderlijke gevallen. Een dergelijk uitzonderlijk geval kan zijn gelegen in een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, maar slechts dan indien doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Dat kan het geval zijn wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het openbaar ministerie, of aan het openbaar ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd. Van een dergelijke situatie is hier geen sprake. Ook voor de overige aan het bezwaar van de raadsman verbonden consequenties is geen plaats.
Het openbaar ministerie kan dus in de vervolging van de verdachte worden ontvangen.

Partiële vrijspraak feit 1

Het hof zal de verdachte – net als de rechtbank – vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde voor zover dit ziet op een zwijnenbig en een vos. De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft deze dieren doodgeschoten, maar óf en zo ja hoe de verdachte hierbij betrokken is geweest kan niet worden vastgesteld.

Verhouding Flora- en faunawet (Ffw) en de Wet Natuurbescherming (Wnb)

Opzet
De advocaat-generaal stelt dat – anders dan de rechtbank heeft overwogen – bij de vervanging van de Ffw door de Wnb geen sprake is geweest van een gewijzigd inzicht van de wetgever ten aanzien van het opzet, zodat de Ffw moet worden toegepast. Volgens haar hoeft op grond van de Wnb ten aanzien van artikel 3.10 en 3.38 Wnb (voorheen de artikelen 9 en 13 Ffw) geen sprake te zijn van “boos opzet” in plaats van “kleurloos opzet”. Wel heeft de wetswijziging tot gevolg dat niet opzettelijke handelingen (overtredingen) niet langer strafbaar zijn onder de Wnb, aldus de advocaat-generaal.
Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was de Ffw van toepassing. De strafbaarstelling van de in de artikelen 9, 12, 13, 16 en 72, vijfde lid, Ffw neergelegde verboden was in 2015 als volgt geregeld. Een overtreding van artikel 9 Ffw (doden en vangen van inheemse beschermde diersoorten) was strafbaar gesteld in artikel 1a, aanhef en onder 2° van de Wet op de economische delicten (hierna: WED). Overtreding van artikel 13, eerste lid, Ffw (bezit van en handel in beschermde inheemse en uitheemse diersoorten) en artikel 12 Ffw (rapen van eieren van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort) was strafbaar gesteld in artikel 1a, aanhef en onder 1° WED. Voor zover zij opzettelijk waren begaan, waren deze economische delicten op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, WED misdrijven. Overtreding van het in artikel 16 Ffw neergelegde verbod (dragen van een geweer tenzij degene daartoe gerechtigd was) en overtreding van het verbod van artikel 72, vijfde lid, Ffw (vangen/doden van dieren met niet toegelaten middelen) was strafbaar gesteld in artikel 1a, aanhef en onder 3° van de WED. Op grond van het bepaalde in artikel 2, vierde lid, WED waren die delicten overtredingen.
De Ffw is per 1 januari 2017 vervangen door – voor zover voor deze zaak van belang – de Wnb. Ten aanzien van wat strafbaar was gesteld in de artikelen 9, 12, 13, 16 en 72, vijfde lid, Ffw is het volgende van belang.
De Wnb kent drie beschermingsregimes, te weten:
  • vogels (artikel 3.1-3.4 Wnb),
  • diersoorten, genoemd in bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn (artikel 3.5-3.9 Wnb) en
  • nationale diersoorten opgenomen in bijlage 1, onderdeel A bij de Wnb (artikel 3.10-3.11 Wnb).
Het verbod van doden en vangen van artikel 9 Ffw is ondergebracht in artikel 3.1, eerste lid, Wnb (vogels), 3.5 eerste lid, Wnb (diersoorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn) en 3.10, eerste lid, aanhef en onder a Wnb (nationale diersoorten van bijlage 1 van de Wnb). Het verbod op het rapen van eieren van artikel 12 Ffw en het onder zich hebben van eieren van artikel 13 Ffw zijn thans opgenomen in artikel 3.1, derde lid, Wnb. Het verbod van bezit en handel van artikel 13 Ffw (met uitzondering van het verbod op het onder zich hebben van eieren) is ondergebracht in artikel 3.2, eerste en zesde lid, Wnb (vogels), artikel 3.6, eerste en tweede lid, Wnb (diersoorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn) en artikel 3.38 Wnb juncto artikel 3.25 Besluit natuurbescherming (diersoorten opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit).
Het verbod op het dragen van een geweer tenzij degene daartoe gerechtigd was van artikel 16 Ffw is thans opgenomen in artikel 3.27 Wnb. Tot slot is het verbod van artikel 72, vijfde lid, Ffw, juncto artikel 7 Besluit beheer en schadebestrijding dieren, het verbod op het vangen of doden van dieren met andere dan de bedoelde middelen of in strijd met de toestemming of regels, opgenomen in artikel 3.26 Wnb juncto artikel 3.13, vierde lid, Besluit natuurbescherming.
In de artikelen 3.1 (met uitzondering van het derde lid: het verbod op rapen en onder zich hebben van eieren van vogels als bedoeld in het eerste lid van dat artikel), 3.5 en 3.10 van de Wnb, de bepalingen met betrekking tot het doden en vangen van alle voornoemde diersoorten, is “opzettelijk” opgenomen in de delictsomschrijvingen. Deze artikelen zijn thans strafbaar gesteld in artikel 1a, aanhef en onder 1° WED. Voor zover zij opzettelijk zijn begaan, zijn deze economische delicten op grond van artikel 2, eerste lid, WED misdrijven. Nu opzet in de delictsomschrijvingen is opgenomen, is niet opzettelijk handelen in strijd met deze bepalingen niet langer strafbaar. Dit blijkt ook uit de memorie van toelichting, die inhoudt dat alleen opzettelijke handelingen zijn verboden. Anders gezegd is de overtredingsvariant in de nieuwe wet niet meer strafbaar. Ten aanzien hiervan is dan ook sprake van een gewijzigd inzicht van de wetgever, maar ten aanzien van de misdrijfvariant niet.
In de artikelen 3.1, derde lid, 3.2, eerste en zesde lid, 3.6, eerste en tweede lid, 3.26, 3.27 en 3.38 Wnb en de artikelen 3.13, vierde lid, en 3.25 van het Besluit natuurbescherming, is opzet – net als in de Ffw – niet opgenomen in de delictsomschrijvingen. Schending van deze artikelen is strafbaar gesteld in artikel 1a, aanhef en onder 1°, 2° en 3° WED. Voor de economische delicten onder 1° en 2° geldt op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, WED dat zij misdrijven zijn voor zover zij opzettelijk zijn begaan. Voor de economische delicten onder 3° geldt dat zij overtredingen zijn op grond van het bepaalde in artikel 2, vierde lid, WED. Voor deze feiten blijft zowel de overtredingsvariant als de misdrijfvariant dus strafbaar en is geen sprake van gewijzigd inzicht van de wetgever ten aanzien van de strafbaarheid.
Vervolgens is de vraag aan de orde of het woord “opzettelijk” in de voornoemde bepalingen de betekenis heeft van “boos opzet”, zoals de rechtbank heeft overwogen, of van “kleurloos opzet”.
De onderhavige delicten zijn economische delicten. Dit brengt mee dat voor het bewijs van opzet “kleurloos opzet” voldoende is. Hieronder wordt verstaan opzet op de ten laste gelegde gedraging. Opzet op de wederrechtelijkheid behoeft slechts te bestaan indien in de tenlastelegging is opgenomen dat de verdachte “opzettelijk wederrechtelijk” heeft gehandeld. Dat is in deze zaak niet ten laste gelegd. Er is geen aanwijzing dat de wetgever heeft beoogd bij de invoering van de Wnb van dit systeem af te wijken. Integendeel, in de memorie van toelichting is opgemerkt dat aansluiting is gezocht bij de internationale wetgeving, dat niet opzettelijke handelingen niet langer strafbaar zijn, maar dat geen sprake is van een breuk met de systematiek van de overige milieudelicten in de WED.
Strafbaarheid “vervoeren” en “onder zich hebben”
De advocaat-generaal stelt voorts dat het enkele “vervoeren” en “onder zich hebben” van uit het wild afkomstige dieren nog altijd strafbaar is. Het oordeel van de rechtbank op dit punt acht zij dan ook onjuist.
Zoals hiervoor overwogen kent de Wnb drie beschermingsregimes. Waar het gaat om vogels en de diersoorten opgenomen in de bijlage IV bij de Habitatrichtlijn is in de artikelen 3.2, zesde lid, en 3.6, tweede lid, Wnb ook het vervoeren en onder zich hebben strafbaar gesteld. Ten aanzien van de andere soorten bedoeld in artikel 3.38 Wnb staat in artikel 3.25 Besluit natuurbescherming dat het verboden is uit het wild afkomstige dieren van de soorten genoemd in bijlage 1 bij dit besluit onder zich te hebben of te verhandelen. In artikel 1.1 van de Wnb wordt een definitie gegeven van “verhandelen”. Hieronder wordt eveneens verstaan het vervoeren. Daarmee is het vervoeren en onder zich hebben van uit het wild afkomstige dieren nog altijd strafbaar. In zoverre is het inzicht van de wetgever dus niet gewijzigd, zodat op deze feiten de Ffw van toepassing is.
Conclusie
De conclusie luidt dat de wetgever met de invoering van de Wnb ten aanzien van het doden en vangen van de verschillende categorieën diersoorten blijk heeft gegeven van een gewijzigd inzicht in de strafwaardigheid van het niet opzettelijk verrichten van deze handelingen. Overigens is, voor wat in deze zaak aan de orde is, het inzicht niet gewijzigd. Nu het hof, zoals straks zal blijken, de opzet van de verdachte bewezen zal verklaren, dienen de bepalingen van de Ffw te worden toegepast.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
[medeverdachte 1] omstreeks 10 juni 2015 te Kootwijk(erbroek) tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een wild zwijn heeft gedood bij het plegen van welk misdrijf hij, de verdachte, toen en daar, opzettelijk behulpzaam was, door een rondje te gaan rijden om dieren op te sporen en door te melden dat er een varken op de speelweide stond;
2.
primairhij in de periode van 10 juni 2015 tot en met 15 juni te Kootwijkerbroek tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk (producten van een) wild zwijn heeft vervoerd en onder zich heeft gehad.
Hetgeen onder 1 en 2 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de feiten en de omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat.
1.
Een proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 17 en 18 april 2015.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
Het klopt dat ik heb meegedaan aan het vangen van het wilde zwijn in de nacht van 9 op 10
juni 2015. U vraagt mij naar mijn rol. Ik heb geholpen het varken in te laden en ik ben mee naar
de zaak gereden. U vraagt mij of ik een rondje heb gereden. Ja. U vraagt mij of jagen dan niet de bedoeling is van een rondje rijden. Als je wild wilt zien, moet je een rondje rijden. [medeverdachte 2] zat achter stuur. Ik was mee. Het klopt dat het varken in mijn café is ontweid. De officier van justitie zegt mij dat het varken ook 4 á 5 dagen in de koelcel heeft gehangen. Dat klopt.
2.
Een proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] van 19 augustus 2015 met nummer 09RMT14013/01.VE.20 inclusief fotobijlage, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina’s 615 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] :
Ik schoot het varken op de eerste weide aan de rechterkant op de [adres 3] te Kootwijkerbroek. Ik schoot vanuit de auto van [medeverdachte 3] , een Seat Inca. Ik zat met [medeverdachte 3] in de auto. Ik schoot met mijn wapen, een .22. Ik heb het varken opgehaald. Daarna zijn we naar [verdachte] toe gegaan. U vraagt mij wie die avond het varken naar [verdachte] heeft gebracht. Daar waren [verdachte] , [medeverdachte 2] en ik bij. Het varken ging in de auto van [medeverdachte 2] . Wij zijn naar de [café] gereden in Kootwijkerbroek, daar zit het bedrijf van [verdachte] . Het is eerst opgehangen aan de heftruck zodat het bloed er uit kon. Daarna is het ontweid en in de koeling gegaan. [medeverdachte 4] heeft het geslacht. Het vlees ging daarna in de diepvries bij [medeverdachte 3] aan de [adres 2] . Niemand had toestemming om een varken te schieten.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen stropen van een wild zwijn van 23 juli 2015 met nummer 09RMT14013/01.AMB.07 inclusief bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina’s 2247 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisanten:
Tapgesprekken en waarnemingen:
Op 9 juni 2015, omstreeks 23.48 uur, vond er een gesprek plaats tussen de verdachte [medeverdachte 1] en het telefoonnummer [telefoonnummer] ( [medeverdachte 2] , zie pv 06.AMB.01), gespreksnummer 101637. In dit gesprek geeft [medeverdachte 2] aan, dat hij 'ruim achterblijft' bij [medeverdachte 1] 'en in de buurt blijft'. Verder gaan ze naar de '[adres 3]'(= [adres 3] ). Tussen 9 juni 2015, 23.49 uur en 10 juni 2015, 00.25 uur, zag ik, verbalisant [verbalisant 2] , de twee auto's op naam van
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] tot driemaal toe met een onderlinge afstand van enkele honderden meters voorbij rijden op de [adres 3] te Kootwijkerbroek/ Kootwijk, hetgeen overeenkomt met bovengenoemd tapgesprek. De auto van [medeverdachte 3] reed steeds voorop, gevolgd door de auto van [medeverdachte 2] .
Op 10 juni 2015, omstreeks 00.35 uur, vond er een gesprek plaats tussen de verdachte [medeverdachte 1] en het telefoonnummer [telefoonnummer] ( [medeverdachte 2] , zie pv 06.AMB.01), gespreksnummer 101664. In dit gesprek gaf [medeverdachte 2] aan, dat er een groot varken stond op het eerste veldje rechts. Op 10 juni 2015, omstreeks 00.37 uur, vond er een gesprek plaats tussen de verdachte [medeverdachte 1] en het telefoonnummer [telefoonnummer] ( [medeverdachte 2] , zie pv 06.AMB.01), gespreksnummer 101665. In dit gesprek gaf [medeverdachte 1] aan, 'dat ie er lag.' en dat ze moesten 'laden'. Deze tapgesprekken komen overeen met de waarneming die ik, verbalisant [verbalisant 2] , op 10 juni 2015, omstreeks 00.37 uur deed, zie 01.OBS.09. Ik hoorde de bestuurder van de groene auto van [medeverdachte 3] roepen tegen de inzittenden van de grijze Volkswagen Transporter van [medeverdachte 2] , dat 'hij er lag en hij zo ingeladen kon worden'.
Ik, verbalisant [verbalisant 3] , zag op 10 juni 2015, tussen 00.56 en 01.16 uur, in het bedrijfspand van [verdachte] , het [café] , een wild varken werd aan de klepels van een heftruck hing, zie 01.OBS.09. Ik zag hierbij dat een grijze Volkswagen Transporter de bedrijfshal was ingereden. Het gestroopte varken is dus in de grijze Volkswagen Transporter van [medeverdachte 2] geladen en in de bedrijfshal van het [café] er weer uit gehaald.
Slachten van het geschoten varken:
Op 14 juni 2015, te 20:00 uur, belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 4] . In dit gesprek,
106765, maken zij een afspraak om op 15 juni 2015 een varken (keutje) te slachten in de
bedrijfshal van [verdachte] aan De [café] te Kootwijkerbroek. Op 15 juni 2015, te 16:19 en
18:54 uur, hebben [medeverdachte 1] yan Beek en genoemde [medeverdachte 4] telefonisch contact met
elkaar. Uit deze gesprekken (107247 en 107659) blijkt dat [medeverdachte 4] de afspraak wil vervroegen en
ze spreken om zeven uur af aan De [café] . Daarna zegt [medeverdachte 4] dat hij er is en [medeverdachte 1] er met twee
minuten ook is.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan het medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 9 Flora- en faunawet, opzettelijk begaan.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, Flora- en faunawet, opzettelijk begaan.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De economische kamer van de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1.500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 25 dagen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 2.500,00, subsidiair 30 dagen hechtenis.
De raadsman heeft verzocht om bij de strafmaat rekening te houden met de context en omgeving waarin de strafbare feiten zijn gepleegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft geholpen bij het illegaal schieten van een wild zwijn door rond te rijden en aan de medeverdachte [medeverdachte 1] door te geven waar zich het wilde zwijn bevond, zodat deze het zwijn kon schieten. Vervolgens heeft de verdachte het zwijn samen met de medeverdachte [medeverdachte 2] in de auto van [medeverdachte 2] geladen en naar zijn eigen bedrijf gebracht. Daar heeft hij het wilde zwijn onder zich gehad en was hij betrokken bij het ontweiden ervan, waarvoor hij eveneens zijn pand ter beschikking heeft gesteld. De verdachte heeft met zijn handelen onvoldoende respect voor de natuur getoond en geen blijk gegeven van verantwoordelijkheidsbesef ten aanzien van het belang van de samenleving bij een zekere stand van beschermde inheemse diersoorten.
Uit een Uittreksel Justitiële Documentatie op naam van de verdachte van 11 november 2020 blijkt dat de verdachte niet voor en niet na het plegen van deze feiten (weer) met justitie in aanraking is geweest ter zake van soortgelijke feiten. Desalniettemin zijn de feiten te ernstig om met een geldboete te kunnen volstaan.
Het hof houdt ook rekening met de omstandigheid dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.
Vanaf september 2015, het moment dat het eerste verhoor van de verdachte heeft plaatsgevonden, is voornoemde termijn gaan lopen. Dit betekent dat, uitgaande van een termijn van twee jaren per instantie, de redelijke termijn met ruim één jaar is overschreden.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van voor de duur van 60 uur passend en geboden. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof deze straf met 10 uur bekorten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikel 22c, 22d, 47, 48, 57, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 13 van de Flora- en faunawet (oud) en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover in hoger beroep aan de orde en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. J.L. Bruinsma en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 februari 2021.
Mr. Van Die is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]