ECLI:NL:GHAMS:2021:267

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
23-001956-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overtredingen Flora- en faunawet en Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van meerdere overtredingen van de Flora- en faunawet en de Wet wapens en munitie. De tenlastelegging omvatte onder andere het doden van een wildzwijn zonder jachtakte, het dragen van een geweer zonder vergunning, en het vervoeren en onder zich hebben van eieren van beschermde diersoorten. De feiten vonden plaats tussen mei en augustus 2015 in verschillende gemeenten in Nederland, waaronder Kootwijk, Loosdrecht en Otterlo. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk deze handelingen heeft verricht, ondanks dat hij niet in het bezit was van de vereiste vergunningen. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie, maar het hof verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen deze vrijspraak. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, een taakstraf van 80 uren, en geldboetes voor de overtredingen. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de Flora- en faunawet en de Wet wapens en munitie, en de verantwoordelijkheid van individuen om de natuur te respecteren.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001956-18
datum uitspraak: 2 februari 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-994045-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
adres: [adres 1] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 november 2020, 19 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep
Feit 7 - deelname criminele organisatie
De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 7 is ten laste gelegd. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld dat het hoger beroep niet is gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak en heeft gevorderd dat het openbaar ministerie ten aanzien van het hier tenlastegelegde niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep dan wel dat de verdachte voor dit feit ook in hoger beroep wordt vrijgesproken.
Gelet op het standpunt van de advocaat-generaal en nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek ten aanzien van het hier bedoelde tenlastegelegde feit zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep ten aanzien van dit feit, mede gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep aan de orde – tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 mei 2015 tot en met 5 juni 2015 te Kootwijk in de gemeente Barneveld en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk twee, althans een wildzwijn(en) behorende tot een beschermde inheemse diersoort heeft gedood;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 mei 2015 tot en met 5 juni 2015 te Kootwijk in de gemeente Barneveld en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, als degene die niet voorzien was van een jachtakte, (telkens) in het veld op of nabij de [adres 2] , een geweer of een gedeelte van een geweer heeft gedragen, door toen en aldaar met een geweer op een en/of twee wildzwijn(en) te schieten, terwijl hij niet uit andere hoofde tot het gebruik van een geweer ter plaatse gerechtigd was;
3.
hij op één of meer tijdstippen tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk,
- in de periode van 27 mei 2015 tot en met 5 juni 2015 te Otterlo en/of te Wekerom , gemeente Ede, en/of elders in Nederland (telkens) ((een) product(en) van) (een) wildzwijn(en) (zaaksdossier 20) en/of
- op of omstreeks 17 mei 2015 te Loosdrecht in de gemeente Wijdemeren, en/of elders in Nederland 35, althans een of meer eieren van ganzen en/of één of meer eieren van krakeenden en/of één of meer eieren van wilde eenden (zaaksdossier 29), althans van dieren, behorende tot een beschermde inheemse of beschermde diersoort, heeft vervoerd en/of onder zich heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 17 mei 2015 te Loosdrecht in de gemeente Wijdemeren, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk ongeveer 35, althans een aantal eieren van ganzen en/of van krakeenden en/of van wilde eenden, althans van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort heeft gezocht en/of geraapt en/of uit het nest genomen;
5.
hij in of omstreeks de periode van 27 mei 2015 tot en met 17 augustus 2015 te Otterlo, gemeente Ede, in elk geval in Nederland,
-één wapen van categorie III onder 1, te weten één enkelloops (kogel)geweer (merk Rheinmetal, type semi-automatisch, kaliber .22 en voorzien van het serienummer [nummer] ) en/of
-munitie van categorie III, te weten 57, althans één of meer, patronen voorhanden heeft gehad;
6.
hij op of omstreeks 17 augustus 2015 te Otterlo, gemeente Ede, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie I, onder 3, te weten een geluiddemper voor een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt.
Vrijspraak
Feit 1 en 2 – doodschieten wild zwijn en dragen van geweer op 5 juni 2015
Met de advocaat generaal is het hof van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de verdachte op 5 juni 2015 een wild zwijn heeft doodgeschoten en een geweer heeft gedragen. Uit de tapgesprekken van 5 juni 2015 volgt weliswaar dat de verdachte spreekt over ‘het binnen hebben van de buit’, een ‘stekkerdoos’ en het rijden over de ‘ [adres 2] ’ maar de daaruit mogelijk te trekken conclusie dat hij een wild zwijn met een geweer heeft doodgeschoten wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Gelet hierop zal het hof de verdachte vrijspreken van het doden van het tweede zwijn op 5 juni 2015 (feit 1) en het dragen van een geweer en daarmee schieten op het tweede zwijn op 5 juni 2015 (feit 2).
Verhouding Flora- en faunawet (Ffw) en de Wet Natuurbescherming (Wnb)
Opzet
De advocaat-generaal stelt dat – anders dan de rechtbank heeft overwogen – bij de vervanging van de Ffw door de Wnb geen sprake is geweest van een gewijzigd inzicht van de wetgever ten aanzien van het opzet, zodat de Ffw moet worden toegepast. Volgens haar hoeft op grond van de Wnb ten aanzien van artikel 3.10 en 3.38 Wnb (voorheen de artikelen 9 en 13 Ffw) geen sprake te zijn van “boos opzet” in plaats van “kleurloos opzet”. Wel heeft de wetswijziging tot gevolg dat niet opzettelijke handelingen (overtredingen) niet langer strafbaar zijn onder de Wnb, aldus de advocaat-generaal.
Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was de Ffw van toepassing. De strafbaarstelling van de in de artikelen 9, 12, 13, 16 en 72, vijfde lid, Ffw neergelegde verboden was in 2015 als volgt geregeld. Een overtreding van artikel 9 Ffw (doden en vangen van inheemse beschermde diersoorten) was strafbaar gesteld in artikel 1a, aanhef en onder 2° van de Wet op de economische delicten (hierna: WED). Overtreding van artikel 13, eerste lid, Ffw (bezit van en handel in beschermde inheemse en uitheemse diersoorten) en artikel 12 Ffw (rapen van eieren van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort) was strafbaar gesteld in artikel 1a, aanhef en onder 1° WED. Voor zover zij opzettelijk waren begaan, waren deze economische delicten op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, WED misdrijven. Overtreding van het in artikel 16 Ffw neergelegde verbod (dragen van een geweer tenzij degene daartoe gerechtigd was) en overtreding van het verbod van artikel 72, vijfde lid, Ffw (vangen/doden van dieren met niet toegelaten middelen) was strafbaar gesteld in artikel 1a, aanhef en onder 3° van de WED. Op grond van het bepaalde in artikel 2, vierde lid, WED waren die delicten overtredingen.
De Ffw is per 1 januari 2017 vervangen door – voor zover voor deze zaak van belang – de Wnb. Ten aanzien van wat strafbaar was gesteld in de artikelen 9, 12, 13, 16 en 72, vijfde lid, Ffw is het volgende van belang.
De Wnb kent drie beschermingsregimes, te weten:
  • vogels (artikel 3.1-3.4 Wnb),
  • diersoorten, genoemd in bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn (artikel 3.5-3.9 Wnb) en
  • nationale diersoorten opgenomen in bijlage 1, onderdeel A bij de Wnb (artikel 3.10-3.11 Wnb).
Het verbod van doden en vangen van artikel 9 Ffw is ondergebracht in artikel 3.1, eerste lid, Wnb (vogels), 3.5 eerste lid, Wnb (diersoorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn) en 3.10, eerste lid, aanhef en onder a Wnb (nationale diersoorten van bijlage 1 van de Wnb). Het verbod op het rapen van eieren van artikel 12 Ffw en het onder zich hebben van eieren van artikel 13 Ffw zijn thans opgenomen in artikel 3.1, derde lid, Wnb. Het verbod van bezit en handel van artikel 13 Ffw (met uitzondering van het verbod op het onder zich hebben van eieren) is ondergebracht in artikel 3.2, eerste en zesde lid, Wnb (vogels), artikel 3.6, eerste en tweede lid, Wnb (diersoorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn) en artikel 3.38 Wnb juncto artikel 3.25 Besluit natuurbescherming (diersoorten opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit).
Het verbod op het dragen van een geweer tenzij degene daartoe gerechtigd was van artikel 16 Ffw is thans opgenomen in artikel 3.27 Wnb. Tot slot is het verbod van artikel 72, vijfde lid, Ffw, juncto artikel 7 Besluit beheer en schadebestrijding dieren, het verbod op het vangen of doden van dieren met andere dan de bedoelde middelen of in strijd met de toestemming of regels, opgenomen in artikel 3.26 Wnb juncto artikel 3.13, vierde lid, Besluit natuurbescherming.
In de artikelen 3.1 (met uitzondering van het derde lid: het verbod op rapen en onder zich hebben van eieren van vogels als bedoeld in het eerste lid van dat artikel), 3.5 en 3.10 van de Wnb, de bepalingen met betrekking tot het doden en vangen van alle voornoemde diersoorten, is “opzettelijk” opgenomen in de delictsomschrijvingen. Deze artikelen zijn thans strafbaar gesteld in artikel 1a, aanhef en onder 1° WED. Voor zover zij opzettelijk zijn begaan, zijn deze economische delicten op grond van artikel 2, eerste lid, WED misdrijven. Nu opzet in de delictsomschrijvingen is opgenomen, is niet opzettelijk handelen in strijd met deze bepalingen niet langer strafbaar. Dit blijkt ook uit de memorie van toelichting, die inhoudt dat alleen opzettelijke handelingen zijn verboden. Anders gezegd is de overtredingsvariant in de nieuwe wet niet meer strafbaar. Ten aanzien hiervan is dan ook sprake van een gewijzigd inzicht van de wetgever, maar ten aanzien van de misdrijfvariant niet.
In de artikelen 3.1, derde lid, 3.2, eerste en zesde lid, 3.6, eerste en tweede lid, 3.26, 3.27 en 3.38 Wnb en de artikelen 3.13, vierde lid, en 3.25 van het Besluit natuurbescherming, is opzet – net als in de Ffw – niet opgenomen in de delictsomschrijvingen. Schending van deze artikelen is strafbaar gesteld in artikel 1a, aanhef en onder 1°, 2° en 3° WED. Voor de economische delicten onder 1° en 2° geldt op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, WED dat zij misdrijven zijn voor zover zij opzettelijk zijn begaan. Voor de economische delicten onder 3° geldt dat zij overtredingen zijn op grond van het bepaalde in artikel 2, vierde lid, WED. Voor deze feiten blijft zowel de overtredingsvariant als de misdrijfvariant dus strafbaar en is geen sprake van gewijzigd inzicht van de wetgever ten aanzien van de strafbaarheid.
Vervolgens is de vraag aan de orde of het woord “opzettelijk” in de voornoemde bepalingen de betekenis heeft van “boos opzet”, zoals de rechtbank heeft overwogen, of van “kleurloos opzet”.
De onderhavige delicten zijn economische delicten. Dit brengt mee dat voor het bewijs van opzet “kleurloos opzet” voldoende is. Hieronder wordt verstaan opzet op de ten laste gelegde gedraging. Opzet op de wederrechtelijkheid behoeft slechts te bestaan indien in de tenlastelegging is opgenomen dat de verdachte “opzettelijk wederrechtelijk” heeft gehandeld. Dat is in deze zaak niet ten laste gelegd. Er is geen aanwijzing dat de wetgever heeft beoogd bij de invoering van de Wnb van dit systeem af te wijken. Integendeel, in de memorie van toelichting is opgemerkt dat aansluiting is gezocht bij de internationale wetgeving, dat niet opzettelijke handelingen niet langer strafbaar zijn, maar dat geen sprake is van een breuk met de systematiek van de overige milieudelicten in de WED.
Strafbaarheid “vervoeren” en “onder zich hebben”
De advocaat-generaal stelt voorts dat het enkele “vervoeren” en “onder zich hebben” van uit het wild afkomstige dieren nog altijd strafbaar is. Het oordeel van de rechtbank op dit punt acht zij dan ook onjuist.
Zoals hiervoor overwogen kent de Wnb drie beschermingsregimes. Waar het gaat om vogels en de diersoorten opgenomen in de bijlage IV bij de Habitatrichtlijn is in de artikelen 3.2, zesde lid, en 3.6, tweede lid, Wnb ook het vervoeren en onder zich hebben strafbaar gesteld. Ten aanzien van de andere soorten bedoeld in artikel 3.38 Wnb staat in artikel 3.25 Besluit natuurbescherming dat het verboden is uit het wild afkomstige dieren van de soorten genoemd in bijlage 1 bij dit besluit onder zich te hebben of te verhandelen. In artikel 1.1 van de Wnb wordt een definitie gegeven van “verhandelen”. Hieronder wordt eveneens verstaan het vervoeren. Daarmee is het vervoeren en onder zich hebben van uit het wild afkomstige dieren nog altijd strafbaar. In zoverre is het inzicht van de wetgever dus niet gewijzigd, zodat op deze feiten de Ffw van toepassing is.
Conclusie
De conclusie luidt dat de wetgever met de invoering van de Wnb ten aanzien van het doden en vangen van de verschillende categorieën diersoorten blijk heeft gegeven van een gewijzigd inzicht in de strafwaardigheid van het niet opzettelijk verrichten van deze handelingen. Overigens is, voor wat in deze zaak aan de orde is, het inzicht niet gewijzigd. Nu het hof, zoals straks zal blijken, de opzet van de verdachte bewezen zal verklaren, dienen de bepalingen van de Ffw te worden toegepast.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij omstreeks 27 mei 2015 te Kootwijk, opzettelijk een wildzwijn heeft gedood;
2.
hij omstreeks 27 mei 2015 te Kootwijk als degene die niet voorzien was van een jachtakte, nabij de [adres 2] , een geweer heeft gedragen door toen en daar met een geweer op een wildzwijn te schieten, terwijl hij niet uit anderen hoofde tot het gebruik van een geweer ter plaatse gerechtigd was;
3.
hij opzettelijk,
- in de periode van 27 mei 2015 tot en met 5 juni 2015 te Otterlo producten van een wildzwijn en
- op 17 mei 2015 te Loosdrecht, tezamen en in vereniging met een ander, eieren van ganzen en van krakeenden en van wilde eenden, heeft vervoerd en onder zich heeft gehad;
4.
hij op 17 mei 2015 te Loosdrecht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk eieren van ganzen en van krakeenden en van wilde eenden heeft geraapt;
5.
hij in de periode van 27 mei 2015 tot en met 17 augustus 2015 te Otterlo, één wapen van categorie III onder 1, te weten één enkelloops kogelgeweer (merk Rheinmetal, type semiautomatisch, kaliber .22 en voorzien van het serienummer [nummer] ) en munitie van categorie III, te weten 57 patronen, voorhanden heeft gehad;
6.
hij op 17 augustus 2015 te Otterlo een wapen van categorie I, onder 3, te weten een geluiddemper voor een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, opgenomen in dit arrest.
Bewijsmiddelen
Het hof acht het onder 1 tot en met 6 laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3

1.Een proces-verbaal van terechtzitting in eerste aanleg van 17 en 18 april 2015.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
U bevraagt mij naar feit 1 en 2. Ik heb een wild zwijn geschoten in mei 2015. Het ene zwijn wat in de vriezer lag is het zwijn wat ik heb geschoten.

2.Een proces-verbaal van bevindingen schieten en verwerken wild varken met nummer

09RMT14013/10.AMB.02 van 24 juli 2015, inclusief bijlage tapgesprekken, in de
wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina’s 3747 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisant:
Wild binnenhalen:
Op 27 mei 2015, te 22:28 uur, belt [medeverdachte 1] naar [verdachte] . Uit dit gesprek 85946
blijkt dat:
- [verdachte] op de [adres 2] staat.
- [verdachte] vraagt of [medeverdachte 1] wil komen met de bus, want er moet zo ingeladen worden.
- [verdachte] daar samen is met [naam 1] .
- [verdachte] aangeeft de [adres 2] af te rijden en wat hij binnen kan halen binnen haalt.
Varken geschoten:
Op 28 mei 2015, te 14:40 uur, belt [medeverdachte 1] naar [verdachte] . Uit dit gesprek 86011
blijkt dat:
- [medeverdachte 1] vraagt of [verdachte] gisteren nog wat had.
- [verdachte] aangeeft een varken te hebben geschoten van ongeveer 35 kilo.
- [verdachte] aangeeft dat het varken in de koeling hangt.
Ophalen varken:
Op 02 juni 2015, te 14:12 uur, belt [medeverdachte 1] naar [verdachte] .
Uit dit gesprek 91857 blijkt dat:
- [verdachte] vraagt wanneer [medeverdachte 1] dat ding komt ophalen.
- [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] gaat bellen, dat is mooi kort bij.
Donderdag varken opqehaald en geslacht:
Op 02 juni 2015, te 14:20 uur, belt [medeverdachte 1] naar NNman [medeverdachte 2] .
Uit dit gesprek 91864 blijkt dat:
-NNman noemt zijn naam.. [medeverdachte 2] .
- [medeverdachte 1] aangeeft nog een varkentje te hebben.
- [medeverdachte 1] aangeeft dat hij gisteravond de huid er af heeft gehaald.
-NNman [medeverdachte 2] donderdagavond tijd heeft en vraagt of [medeverdachte 1] om kwart nog belt.
Op 02 juni 2015, te 14:54 uur, belt [medeverdachte 1] naar NNman.
Uit dit gesprek 91934blijkt dat:
NNman vraagt of je hem in de koeling heeft.
[medeverdachte 1] vertelt dat hij gelijk de koeling in gegaan is en gisteravond uit de huid gegaan is.
[medeverdachte 1] vertelt dat het een dingetje is van 30 kilo en schoon 20 kilo.
[medeverdachte 1] en NNman maken een afspraak voor donderdagavond om een uur of zeven half acht.
[medeverdachte 1] vertelt dat het eigenlijk een verkeerde is, hij is een beetje mager.
Op 02 juni 2015, te 14:56 uur, belt [medeverdachte 1] naar [verdachte] .
Uit dit gesprek 91935 blijkt dat:
- [medeverdachte 1] aangeeft donderdag dat komt ophalen en doet [medeverdachte 2] even slachten.
- [medeverdachte 1] aangeeft hij super koel hangt.
- [verdachte] misschien wel mee rijdt.
Op 3 juni 2015, te 12:11 uur, belt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] .
Uit dit gesprek 93195 blijkt dat:
- [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] vraagt of hij morgenavond rond zeven uur half acht naar [naam 2] wil komen.
- [medeverdachte 2] aangeeft dan heb je die rotzooi ook niet thuis.
- [medeverdachte 1] aangeeft dat ze dan ook mooi een vacuümapparaat er bij hebben.
Op 3 juni 2015, te 13:40 uur, belt [verdachte] naar [medeverdachte 1] .
Uit dit gesprek 93430 blijkt dat:
- [medeverdachte 1] aangeeft dat [verdachte] morgen bij [naam 2] moet wezen, doe ie daar effe alles slachten.
- [medeverdachte 1] maakt de afspraak om zeven uur, half acht of zo daar.
Op 4 juni 2015, te 15:34 uur, belt [medeverdachte 3] met [medeverdachte 1] .
Uit dit gesprek 95910 blijkt dat:
- [medeverdachte 1] aangeeft dat [medeverdachte 2] om half acht een varken komt slachten.
Op 4 juni 2015, te 16:21 uur, belt [medeverdachte 1] met [verdachte] .
Uit dit gesprek 96259 blijkt dat:
- [medeverdachte 1] en [verdachte] een afspraak maken om zeven uur bij [naam 2] te zijn.
- [medeverdachte 1] vraagt of hij [verdachte] moet helpen beuren.
Op 4 juni 2015, te 20:51 uur, belt [medeverdachte 1] met [naam 3] .
Uit dit gesprek 96499 blijkt dat:
- [medeverdachte 1] vertelt tegen [naam 3] dat hij een varken aan het slachten is bij [naam 2] .
Genoemde tapgesprekken zijn als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
Observatie op donderdag 4 juni 2015:
Uit proces-verbaal 01.OBS.12 blijkt dat:
[medeverdachte 1] op 4 juni 2015, te
- [medeverdachte 1] op 4 juni 2015, te 19:30 uur, zijn voertuig parkeerde op het parkeerterrein van het café het [café] te Wekerom.
- [verdachte] op 4 juni 2015, te 19:50 uur, een grote zware zak vanaf zijn woning in zijn voertuig heeft geladen.
- [verdachte] op 4 juni 2015, te 20:00 uur, met hetzelfde voertuig arriveerde bij het café het [café] te Wekerom. Vervolgens werd dit voertuig nabij de achteringang van het café geparkeerd.
-Op 4 juni 2015, te 20:10 uur, werd een onbekende man in het café waargenomen die in gesprek
was met [verdachte] en [medeverdachte 1] .
Heetweq:
De locatie waar het varken kennelijk geschoten is ligt aan de [adres 2] te Kootwijk in de gemeente Barneveld. De [adres 2] loopt tussen grote bosgebieden door van Staatsbosbeheer. Betreft een weg die loopt vanaf de Provincialeweg N310 naar het dorp Kootwijk.
Geen jachtakte:
Uit navraag in systeem VERONA blijkt dat genoemde [medeverdachte 1] , [verdachte] en [naam 1] geen geldige jachtakte hebben en/of een verlof tot het voorhanden hebben van een vuurwapen. Derhalve niet gerechtigd zijn om inheemse beschermde diersoorten te doden, bemachtigen en of onder zich te hebben.

3.Een proces-verbaal van bevindingen onderzoek ingevroren goederen afkomstig uit

pand L met nummer 09RMT14013/10.AMB.06 van 19 augustus 2015, inclusief
bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina’s 3816 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisanten:
Wij, verbalisanten, onderzochten en fotografeerden de ingevroren goederen die op
17 augustus 2015 op het adres [adres 1] (het hof begrijpt de woning van de verdachte; zie bewijsmiddel 8) in beslag zijn genomen.
Deze goederen worden hieronder nader beschreven:
2) Eén zak met vlees en met opschrift 'nekfilet 08-06-15'
3) Eén zak met vlees en met opschrift 'voorschouder'
4) Eén zak met vlees en met opschrift 'biefstuk 08-06-15'
6) Eén zak met vlees en met opschrift 'nekfilet 08-06-15'
7) Eén zak met vlees en met opschrift 'biefstuk 08-06-15'
8) Eén zak met vlees en met opschrift 'voor/achter poot'
9) Eén zak met vlees en met opschrift 'voor/schouder poot 08-06-15'
10) Eén zak met vlees en met opschrift 'voorschouder'
11) Eén zak met vlees en met opschrift 'voorschouder 08-06-15'
12) Eén zak met vlees en met opschrift 'spare ribs 08-06-15'
13) Eén zak met vlees en met opschrift 'baklap 08-06-15'
14) Eén zak met vlees en met opschrift 'schouder 08-06-15'
Ten aanzien van de feiten 3 en 4
4.
Een proces- verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg van 17 en 18 april 2015.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
U vraagt of ik betrokken ben geweest bij het rapen van eieren (feit 3 en 4). Uiteindelijk hebben
we onderweg de eieren geraapt.

5.Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 09RMT14013/10.VE.04 van

19 november 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde
opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina’s
1123-1224.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
Vragen van de verbalisanten worden aangegeven met een V en de antwoorden van de verdachte met een A.
V: Uit onderzoek bleek dat u samen met [medeverdachte 1] eieren van beschermde inheemse diersoorten heeft geraapt op en rond de Loosdrechtse plassen te Loosdrecht op 17 mei 2015.
A: adres weet ik niet. Ze zijn afgegeven in Voorthuizen.
V: hoeveel eieren heeft u geraapt?
A: stuk of 35
V: eieren van welke soorten dieren waren dat?
A: ganzeneieren, krakeenden, wilde eenden zou ook kunnen.

6.Een proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] met nummer 09RMT14013 / 01.VE.24

van 19 augustus 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde
opsporingsambtenaar [verbalisant 4] en [verbalisant 6] , doorgenummerde
pagina’s 627 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [medeverdachte 1] :
U vraagt mij welke eieren ik aan [naam 4] heb geleverd. Ganzeneieren en eieren van
krakeenden en wilde eenden. Een koelboxje vol.
Ten aanzien van de feiten 5 en 6
7.
Een proces- verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg van 17 en 18 april 2015.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
U bevraagt mij naar feit 5 en 6. Het klopt dat ik thuis een geweer had liggen met bijbehorende
munitie. Het wapen lag daar al die tijd met de demper erop.
Ten aanzien van de feiten 3, 5 en 6
8.
Een proces-verbaal van bevindingen binnentreding [adres 1] met nummer
PL0600-2015406895-4/10.AMB.07 van 17 augustus 2015, inclusief bijlages, in de
wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 7] en [verbalisant 8] , doorgenummerde pagina’s 3820 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisanten:
Op 17 augustus 2015 traden wij binnen in het pand [adres 1] , het woonadres van
[verdachte] . Ik, [verbalisant 8] , trof in de slaapkamer in de rechterhoek naast het bed een
kogelgeweer, gedeeltelijk gewikkeld in een plastic zak. Vervolgens heeft de ter zake deskundige
[deskundige] het kogelgeweer ter hand genomen en een magazijn met vier hollow-point
munitie uitgenomen. Vervolgens trof ik, [verbalisant 7] , in de eerder genoemde slaapkamer van de
verdachte in de onderste lade van het dressoirkastje twee doosjes met .22 kogelgeweerpatronen
ac:1-n. Ik zag en telde dat in één doosje 40 patronen aanwezig waren en dat in het tweede doosje 13 patronen aanwezig waren.
Aantreffen vlees
Tevens werd in de woning, in de berging (01) een vrieskist aangetroffen. Op aanwijzing van de
verdachte werd in deze vrieskist een hoeveelheid ingevroren vlees van diverse soorten wild
aangetroffen, (wild zwijn, duif) Dit specifiek ingevroren vlees werd eveneens door ons,
verbalisanten, inbeslaggenomen.
Ten aanzien van de feiten 5 en 6
9.
Een proces-verbaal, zijnde een bijlage van inbeslaggenomen goederen locatie L: [adres 1] , pagina 523.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
L.04.01.001: Doosje munitie met 13 patronen, categorie: munitie.
L.04.01.002: Doosje munitie met 40 patronen, categorie: munitie ..
L.04.02.001: .22 kogelgeweer met patroonhouder en 4 patronen, serienummer: [nummer] ,
categorie: wapens.
10.
Een proces-verbaal van onderzoek wapens met nummer PL0600-2015406895-4/00.AMB.06 van 23 september 2015, inclusief bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9] , doorgenummerde pagina’s 2137.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisant:
Deel L: inbeslaggenomen voorwerpen op 17 augustus 2015 op de [adres 1]
.
Voorwerp 34 (L04.02.001), Zie foto 67 & 68:
Het inbeslaggenomen voorwerp is een enkelloops kogelgeweer van het merk Rheinmetal, type
semi-automatisch, kaliber .22, voorzien van het serienummer [nummer] . Het voorwerp, waarvan
de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing of een andere
scheikundige reactie, is geschikt om projectielen door een loop af te schieten. Het vuurwapen valt niet onder de categorie II, onder 2e, 3e of 6e. Derhalve is dit voorwerp een vuurwapen in
de zin van artikel 1, onder 3e, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III, onder le van de Wet Wapens
en Munitie.
Het inbeslaggenomen voorwerp is voorzien van een geluiddemper. Het voorwerp is niet in een
vuurwapen geïntegreerd, aan de loopmand daarvan bevestigd en geschikt om te bewerkstelligen
dat het geluid van het afgaan van een schot wordt gedempt. Het voorwerp heeft een lengte van
ongeveer 22 cm en kan doormiddel van een schroef op de voorzij de van een loop van een
vuurwapen worden bevestigd. Derhalve is dit voorwerp een wapen als bedoeld in artikel 2, lid
1, categorie I, onder 3e van de Wet Wapens en Munitie gelet op artikel 2 lid 1 onder f van de
regeling Wapens en Munitie.
Bij de hierboven aangetroffen (vuur)wapens werden in genoemd pand 57 stuks munitie
aangetroffen, geregistreerd onder de beslagnummers L04.01.001, L04.01.002 en L04.02.001
(zie foto 83 t/m 102): Genoemde munitie is bestemd en geschikt om te worden afgevuurd met
een vuurwapen. Alle in dit pand aangetroffen munitie betreft munitie als bedoeld in artikel 1,
lid 1, onder 4e en artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet Wapens en Munitie.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 9 Flora- en faunawet, opzettelijk begaan.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 16, eerste lid, Flora- en faunawet.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, Flora- en faunawet, opzettelijk begaan
en
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, Flora- en faunawet, opzettelijk begaan.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 12 Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het onder 6 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De economische kamer van de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde onder 1, 3, 4, 5 en 6 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis en een geldboete ter hoogte van € 3.000,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 40 dagen. Voor het onder 2 bewezenverklaarde is geen straf of maatregel opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde onder 1, 3, 4 en 5 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en voor het tenlastegelegde onder 2 en 6 tot een geldboete ter hoogte van € 100,00 per overtreding.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd. Deze zaak speelt sinds 2015 en nog altijd is deze zaak niet tot een einde gekomen. Hoewel het begrijpelijk is dat het openbaar ministerie een beslissing van het hof wil over de punten ten aanzien van het opzet en het vervoer, gaat dit over de rug van de verdachte. Deze zaak hangt als een zwaard van Damocles boven zijn hoofd. De verdachte krijgt geen jachtakte en kan die ook de komende jaren niet krijgen. Daar komt bij dat hij sindsdien niet meer in aanraking is geweest met justitie waardoor ook kan worden volstaan met een beperkte proeftijd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een wild zwijn dood geschoten met een geweer zonder dat hij in het bezit was
van een jachtakte. Daarnaast heeft hij eieren van ganzen, krakeenden en wilde eenden geraapt
en onder zich gehad. De verdachte heeft door zo te handelen onvoldoende respect voor de natuur
getoond en geen blijk gegeven van verantwoordelijkheidsbesef voor het belang van de
samenleving bij een zekere stand van beschermde inheemse diersoorten. Daar komt bij dat hij blijkens een Uittreksel Justitiële Documentatie op zijn naam van 11 november 2020 nogmaals voor een overtreding van de Flora- en faunawet is veroordeeld.
Daarnaast had hij een kogelgeweer met een geluiddemper en twee dozen met munitie in zijn bezit, hoewel hij dat niet mocht. Het zonder vergunning voorhanden hebben van een wapen, mét munitie, vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en het kan een gevoel van onveiligheid in de maatschappij veroorzaken. Het hof rekent het verdachte in het bijzonder aan dat hij deze
gevaarlijke goederen heeft bewaard in zijn slaapkamer. Het voorhanden hebben van het geweer
met munitie rechtvaardigt alleen al de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur. Desalniettemin zal het hof, nu de verdachte inmiddels het strafwaardige van zijn handelen heeft ingezien, de strafoplegging voor de door de verdachte gepleegde misdrijven beperken tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. In beginsel is de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis voor het bewezenverklaarde onder 1, 3, 4 en 5 en een geldboete ter hoogte van € 100,00 per overtreding voor het bewezenverklaarde onder 2 en 6 op haar plaats.
Het hof houdt echter ook rekening met de omstandigheid dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.
Op 17 augustus 2015, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld, is voornoemde termijn gaan lopen. Dit betekent dat, uitgaande van een termijn van twee jaren per instantie, de redelijke termijn met ruim één jaar is overschreden. Gelet op deze overschrijding zal het hof de taakstraf matigen met 20 uren.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf, taakstraf en geldboetes van na te melden duur dan wel hoogte passend en geboden.
Beslag
Onder de verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • Twee zakjes vlees zonder opschrift. Naar de uiterlijke kenmerken van dit vlees vermoeden verbalisanten dat dit mogelijk fazant (Phasianus colchicus) is;
  • Twee zakjes vlees zonder opschrift. Naar de uiterlijke kenmerken van dit vlees vermoeden verbalisanten dat dit mogelijk duivenborst is;
  • Doosje munitie met 13 patronen;
  • Doosje munitie met 40 patronen.
Onttrekking aan het verkeer
Nu met betrekking tot de patronen het onder 5 bewezen geachte feit is begaan en deze van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Afstand door de verdachte
Op de terechtzitting van de rechtbank Amsterdam van 18 april 2018 is door de verdachte afstand gedaan van de vier zakjes met vlees. Over deze voorwerpen hoeft dan ook geen beslissing (meer) te worden genomen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 36b, 36c, 47, 57, 62, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, de artikelen 9, 12, 13 en 16 van de Flora- en faunawet en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de Economische delicten.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 7 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover in hoger beroep aan de orde en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 100,00 (honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 100,00 (honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • Doosje munitie met 13 patronen
  • Doosje munitie met 40 patronen.
Dit arrest is gewezen door de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. J.L. Bruinsma en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 februari 2021.
Mr. E. van Die is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]