In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 oktober 2020. De verdachte, geboren in 1968, was eerder vrijgesproken van enkele feiten, maar werd veroordeeld voor het gebruik maken van valse documenten, specifiek valse salarisspecificaties en een valse werkgeversverklaring, om een woning te huren. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen, evenals de argumenten van de raadsman van de verdachte, die pleitte voor een taakstraf in plaats van een gevangenisstraf. De verdachte had na een periode van dakloosheid inmiddels een huurwoning en was actief als vrijwilliger.
Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk valse documenten had gebruikt, wat het vertrouwen in het economisch verkeer schaadt. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, maar het hof vond deze straf niet in verhouding staan tot de ernst van het feit. Het hof heeft de gevangenisstraf aangepast naar acht weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, en een proeftijd van twee jaar opgelegd. Dit was mede vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder artikel 225, dat betrekking heeft op het gebruik van valse documenten.