ECLI:NL:GHAMS:2021:2645

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
23-001081-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling poging zware mishandeling na aanval met kettingslot

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 21 april 2018, waarbij de verdachte met een kettingslot van bijna vier kilogram het hoofd van de aangever heeft geslagen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met zijn handelen een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft gecreëerd, maar niet dat hij opzettelijk de dood van het slachtoffer heeft willen veroorzaken. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot doodslag, maar veroordeeld voor poging tot zware mishandeling. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf geëist, maar het hof heeft de straf gematigd tot achttien weken gevangenisstraf, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor immateriële schade, vastgesteld op € 1.500,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001081-19
datum uitspraak: 2 september 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-654111-18 tegen
[verbalisant],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 augustus 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 21 april 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- naar voornoemde [benadeelde] is toegefietst met een (3,76 kilogram wegend) kettingslot en/of
- ( vervolgens) voornoemde [benadeelde] met versnelde pas van achteren heeft benaderd en/of van achteren heeft aangevallen en/of
- ( vervolgens) voornoemd kettingslot hoog boven zijn, verdachtes, hoofd heeft gezwaaid (teneinde meer kracht te kunnen zetten achter een slaande beweging met voornoemd kettingslot richting voornoemde [benadeelde]) en/of
- ( vervolgens) met voornoemd kettingslot tegen het hoofd en de (afwerende) handen van voornoemde [benadeelde] heeft geslagen en/of
- ( vervolgens) wederom voornoemd kettingslot hoog boven zijn, verdachtes, hoofd heeft gezwaaid, althans wederom aanstalten heeft gemaakt om voornoemde [benadeelde] met voornoemd kettingslot te raken;
subsidiair
hij op of omstreeks 21 april 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde] één of meermalen met een kettingslot in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de handen en/of de armen te slaan;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het tegen het hoofd slaan met een zwaar kettingslot een reële, niet onwaarschijnlijke kans op de dood in het leven roept. De verdachte zou deze aanmerkelijke kans bewust hebben aanvaard en derhalve voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer hebben gehad.
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de jurisprudentie blijkt dat door het eenmaal slaan met een kettingslot tegen het hoofd naar algemene ervaringsregels kans bestaat op zwaar lichamelijk letsel maar dat dit geen aanmerkelijke kans op de dood in het leven roept.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof dient te beoordelen of de verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Of sprake is van een aanmerkelijke kans is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomst aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De verdachte heeft met een bijna vier kilogram wegend kettingslot eenmaal tegen het hoofd van de aangever geslagen. Deze heeft de slag deels met zijn hand opgevangen. Als gevolg van de slag heeft de aangever een zwelling en oppervlakkige krasverwondingen in zijn gelaat alsmede een zwelling en een krasverwonding op de middelvinger van zijn rechterhand opgelopen. Op grond van dit letsel noch uit ander bewijsmateriaal kan worden vastgesteld dat de verdachte zodanig hard heeft geslagen met het kettingslot dat daaruit kan worden afgeleid dat een aanmerkelijke kans op de dood in het leven is geroepen. Het hof zal daarom de verdachte vrijspreken van hetgeen hem primair als eerste alternatief is tenlastegelegd.
Het hof is, met de raadsvrouw, van oordeel dat de verdachte met zijn handelen wel een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen, en dat zijn gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvormen zo zeer gericht waren op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, tweede alternatief, heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 april 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet naar [benadeelde] is toegefietst met een 3,76 kilogram wegend kettingslot en vervolgens [benadeelde] met versnelde pas van achteren heeft benaderd en van achteren heeft aangevallen en vervolgens met voornoemd kettingslot tegen het hoofd en de afwerende handen van [benadeelde] heeft geslagen.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor de in eerste aanleg primair bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de primair tenlastegelegde poging tot doodslag zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer met een zwaar kettingslot tegen zijn hoofd geslagen. Daartoe had het slachtoffer, naar later bleek een politieambtenaar die in burger zijn werk uitoefende, geen enkele aanleiding gegeven. De verdachte heeft door zijn handelen het risico gelopen het slachtoffer zwaar letsel te berokkenen. Dat het fysieke letsel relatief gering is gebleven is allerminst aan het handelen van de verdachte te danken. De verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, hem pijn en letsel toegebracht. Ervaring leert dat slachtoffers van een dergelijke onverhoeds aanval, ook als het politieambtenaren betreft, daarvan nog lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid kunnen hebben.
Naar het oordeel van het hof volstaat, gelet op het voorgaande, enkel een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf. In beginsel acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van twintig weken passend en geboden. Het hof constateert dat de redelijke termijn van berechting in de hoger beroep fase is geschonden met 5 maanden en zal om die reden de op te leggen gevangenisstraf matigen.
Het hof acht, alles afwegende en gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, een gevangenisstraf voor de duur van achttien weken passend en geboden.
Het bewezenverklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp. Het behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.400,00 en bestaat uit immateriële schade. De benadeelde partij vordert € 400,00 voor het ter hand (moeten) nemen van zijn dienstvuurwapen en € 3.000,00 voor de impact die het feit op hem heeft gehad en het blijvende vingerletsel dat hij heeft opgelopen. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat de verdachte niet gehouden is tot vergoeding van de gevorderde € 400,00 voor het ter hand nemen van het dienstvuurwapen. Hoe ingrijpend het ter hand nemen van het dienstvuurwapen ook voor de benadeelde partij is geweest, uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat dit heeft geleid tot aantasting in de persoon op andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte immateriële schade heeft geleden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 1.500,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard van de inbreuk op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij, de agressieve wijze waarop dit is gebeurd en de gevolgen die de benadeelde partij daarvan heeft ondervonden, alsook op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, eerste alternatief, heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, tweede alternatief, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een kettingslot.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1
STK Scheenbeschermer
5561709
1
STK Jas
5561708
1
STK Zaktelefoon Sony Experia
561198.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair tenlastegelegde, tweede alternatief, tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde], ter zake van het primair, tweede alternatief, bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 21 april 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. F.M.D. Aardema en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 september 2021.
De voorzitter en de oudste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]