Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
4. [werknemer] zal veroordelen tot terugbetaling aan [werkgever] van hetgeen [werkgever] ter uitvoering van de bestreden beschikking aan [werknemer] heeft betaald;
5. [werknemer] zal veroordelen tot betaling aan [werkgever] van € 6.987,46 als vergoeding op grond van art. 7:677 lid 2 BW en tot betaling van € 1.805,54 ter zake van een verstrekte geldlening;
6. met veroordeling van [werknemer] in de proceskosten in beide instanties (daaronder begrepen de beide procedures in eerste instantie), te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
2.Feiten
‘ [naam werknemer] (privé mail)
‘Van oorsprong ben ik B-verpleegkundige en daarnaast heb ik HBO-psychologie gestudeerd. Werkervaring in psychiatrie, ouderenzorg en CIZ. Ik schrijf graag (o.a. boek over psychiatrie) en houd me naast mijn werk bezig met opvang en nazorg. Aandachtsgebieden binnen [werkgever] zijn ‘kwaliteitsbeheerder’ en ‘communicatie’.’
‘De reden dat we je een brief sturen, gaat over het primaire zorgproces en jouw functioneren als zorgcoach. In onze ogen zijn hier dingen mis gegaan en daar lopen wij als Kernteam nu tegenaan. Het doel van deze brief is om onze reflectie op de afgelopen maanden en de situatie die nu is ontstaan, met jou te delen. Dit lijkt ons nodig om niet met ontstane frustraties te blijven lopen en om er lering uit te trekken voor de toekomst. De afgelopen maanden heb je het ontzettend druk gehad met jouw dubbeltaak als manager en zorgcoach met een volle caseload. We begrijpen dat je prioriteiten hebt moeten stellen en dat het niet gelukt is om alles vlekkeloos te laten verlopen. Er zijn echter wel een aantal dingen die echt mis zijn gegaan en die ons inziens eerder opgelost hadden moeten worden. (…)’[werknemer] heeft inhoudelijk op deze brief gereageerd.
‘(…) Naast de goede dingen die [werknemer] voor [werkgever] doet wil ik bij deze graag mijn zorgen uiten over andere handelingen van [werknemer] . Ik kreeg signalen van de leden die niet kloppen met het beeld dat ik van hem heb maar neem deze serieus. Temeer omdat [werknemer] de kwaliteitsmanager van [werkgever] is lijkt het mij verstandig om jou hiervan op de hoogte te stellen. De voorvallen zijn zo goed als allemaal weleens met [werknemer] besproken maar blijft waarschijnlijk uit het zicht zolang we dit niet bij jou melden. (…)’De punten die in de e-mail worden genoemd hebben onder andere betrekking op het nakomen van afspraken en (de wijze van) communiceren.
‘(…) Ik zal een afspraak maken met [werknemer] en de ingebrachte punten bespreken. (…)’
‘Vanmorgen heb ik met [naam] [ [bestuurder] , hof] en [naam] [ [werknemer] , hof] de punten over [werknemer] besproken die er de afgelopen vergadering opgenoemd waren. Dit naar aanleiding van de mail die ik naar [bestuurder] gestuurd had. De eerste reactie van [werknemer] was dat hij zich hierin niet herkend en dat het voelt als een dolksteek in zijn rug. [werknemer] heeft zijn visie over de punten toegelicht waardoor ik het gevoel heb gekregen dat zaken uit zijn verband zijn getrokken. (…) Ik heb met [bestuurder] afgesproken dat hij de komende vergadering (7 januari 2020 om 9.30 uur) meteen aansluit om met ons hierover in gesprek te gaan.’
‘Wanneer stopt dit? Ik ga steeds meer doen. Steeds harder werken. En ontmoet alsmaar meer meer meer vijandigheid. Waarom? Ik hou dit niet vol.’
‘Na weer n slapeloze nacht. Haal die bloedhonden bij me weg! Weer veertien man mee in mail. Ik doe alleen maar Mn werk! Morgenmiddag weer cardio. Donderdag bedrijfsarts (prev) Dit wordt te erg. Kapot gemaakt worden door een collectief is erg. Kapot gemaakt worden zonder te weten waarom is 100 x erger.’
‘(…) Hoewel cliënte in uw voorstel geen aanknopingspunten ziet om een tegenvoorstel te doen, wil cliënte het gesprek tussen partijen nog wel een kans geven. Zij stelt voor om op zeer korte termijn het gesprek aan te gaan onder leiding van een mediator. (…)’
‘Cliënt heeft zich beraden op het voorstel van uw cliënt in mediation te gaan. Cliënt heeft echter niet het vertrouwen dat een mediation traject uitkomst zal bieden en om die reden ziet hij er niet de meerwaarde van in. (…)’
‘Ik heb net telefonisch contact met je gehad over het navolgende. Tijdens jouw afwezigheid is jouw mailbox beheerd en gemonitord door [persoon 2] , om te voorkomen dat zaken die moeten worden afgewikkeld aan onze aandacht kunnen ontsnappen. Wegens het ontbreken van informatie over een specifieke cliënt is door één van de zorgcoaches aan [persoon 2] gevraagd om in jouw mailbox te zoeken naar informatie over die cliënt. In haar zoektocht is [persoon 2] gestuit op e-mailberichten tussen jou en een aantal personen, welke berichten verwijzen naar behandelafspraken tussen jou en deze personen.
‘(…) Zoals ik gister al liet weten kan ik daaruit niet anders begrijpen dan dat je tijdens werktijd voor eigen rekening aan het werk was.
3.3. Beoordeling
-het ontslag op staande voet vernietigd;
- [werkgever] veroordeeld tot betaling van loon vanaf 14 februari 2020, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 20%;
- [werkgever] veroordeeld tot verstrekking van deugdelijke bruto/netto specificaties;
-de arbeidsovereenkomst ontbonden op grond van een verstoorde arbeidsrelatie, met ingang van 1 september 2020;
- [werkgever] veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding van € 7.739,85 bruto;
- [werkgever] veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 8.500,- bruto;
- [werkgever] veroordeeld in de proceskosten, zowel in het verzoek als het tegenverzoek;
-met afwijzing van al hetgeen overigens was verzocht.
grief I en IIkomt [werkgever] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat van een dringende reden voor ontslag op staande voet geen sprake is. [werkgever] heeft daartoe – samengevat weergegeven – gesteld dat in de arbeidsovereenkomst met [werknemer] een verbod van nevenwerkzaamheden was opgenomen en dat tussen partijen geen overeenstemming bestond over het verrichten van nevenwerk. Bovendien beten de werkzaamheden elkaar wel, want [werknemer] was overwerk. Het hof is van oordeel dat de kantonrechter terecht het op 14 januari 2020 gegeven ontslag op staande voet heeft vernietigd. Het volgende is daartoe redengevend. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een dringende reden voor een ontslag op staande voet als bedoeld in de artikelen 7:677 BW en 7:678 BW stelt het hof voorop dat een ontslag op staande voet een
ultimum remediumis, dat, gelet op de verstrekkende gevolgen ervan, slechts bij uitzondering mag worden gegeven. Bij de beoordeling van de vraag óf van een zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Verder rust op werkgever de stelplicht en de bewijslast van het bestaan en de dringendheid van de ontslagreden.
grief I en IIfalen. Hieruit volgt dat de loonvordering en de wettelijke verhoging terecht zijn toegewezen, zodat ook
grief IIImet betrekking tot de loonvordering faalt.
grief IV en V(en het deel van grief III dat zich richt tegen de ontbindingsdatum) betoogt [werkgever] dat het in de zomer van 2020 uitgevoerde onderzoek naar de nevenwerkzaamheden van [werknemer] , alsnog de conclusie rechtvaardigt dat [werknemer] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, en dat hem daarom op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW geen transitievergoeding toekomt. Ook stelt [werkgever] dat in dat geval de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 9 BW op een eerder tijdstip had kunnen en moeten ontbinden.
de grieven IV en V, voor zover deze zich richten tegen de ontbindingsgrond en toekenning van de transitievergoeding, alsmede tegen de datum van ontbinding, falen, nu geen sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van [werknemer] .
grief Vricht [werkgever] zich tegen de toekenning van de billijke vergoeding door de kantonrechter op grond van artikel 7:671b lid 9 sub c BW. [werkgever] heeft voor de beoordeling van het recht op een billijke vergoeding een beroep gedaan op de na de bestreden beschikking gebleken feiten over de nevenwerkzaamheden van [werknemer] . Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat de verstoorde arbeidsverhouding die ten grondslag ligt aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen door [werkgever] jegens [werknemer] . Deze ernstige verwijtbaarheid is gelegen in de volgende feiten en omstandigheden:
- [werkgever] heeft naar aanleiding van de - klaarblijkelijk - in 2019 gerezen klachten over en zorgen ten aanzien van het functioneren van [werknemer] , er niet voor gekozen een verbetertraject met eventueel mediation in te zetten, maar hem abrupt op non-actief gesteld op 14 januari 2020, en aangegeven te willen streven naar beëindiging van het dienstverband; hiervan gaat een diffamerend en beschadigend effect uit.
- [werkgever] heeft naar aanleiding van hetgeen zij tijdens de non-actiefstelling van [werknemer] had geconstateerd in de zakelijke e-mail box en agenda van [werknemer] ten aanzien van door hem verrichte nevenwerkzaamheden, bij brief en e-mail van 13 februari 2020 hierover vragen gesteld aan [werknemer] . Zij heeft hierbij een onnodig korte en onredelijke termijn voor een reactie gehanteerd. Vervolgens heeft zij de door de advocaat van [werknemer] in het vooruitzicht gestelde reactie niet afgewacht maar is op 14 februari 2020 overgegaan tot het verlenen van een ontslag op staande voet.
- De na de bestreden beschikking gebleken feiten over de nevenwerkzaamheden van [werknemer] maken het voorgaande niet anders.
Grief VIfaalt in zoverre. Voor zover deze grief zich richt tegen de afwijzing van het door [werkgever] uit hoofde van de geldleningsovereenkomst gevorderde bedrag, heeft [werknemer] onbetwist gesteld dat [werkgever] bij deze grief geen belang meer heeft aangezien de geldlening geheel is afgelost. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is [werkgever] in eerste aanleg terecht in de proceskosten veroordeeld.