Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grief III.1 tot en met 4 in principaal appel, voor zover deze grief ziet op de vaststelling van feiten en niet op de betekenis daarvan. Dit laatste zal, voor zover in hoger beroep van belang, onder het kopje “Beoordeling” aan de orde komen bij de bespreking van de overige grieven. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
begrepen dat er reeds 2 nieuwe containers zijn geleverd (factuur 20160643 en 20160642) en dat er nog twee containers komen (…) Voor deze containers geld de afspraak dat er betaald word wanneer het product door ons verwerkt is. Deze afspraken zijn gemaakt daar de grondstoffen bij ons in de vriezer worden opgeslagen i.p.v. bij [X BV] (…) In het verleden zijn er meer containers geleverd dan besteld. De facturen van 4 van deze containers staan nog open (20150840+20150841+20152976+20160127). Ook hiervoor geld dat er betaald wordt op het moment dat de grondstoffen verwerkt zijn door ons. Op dit moment staan er nog veel grondstoffen van de reeds geleverde containers bij ons in de vriezer. Belangrijk is dat er niet meer geleverd word dan gevraagd.
“22.000 per maand = 5000 per week”.
Betalingsregeling datum 13-09-2016” heeft [X BV] aan [Y BV] geschreven:
, Bezoek van 13-09-2016
Openstaande facturen”) heeft [X BV] aan [Y BV] geschreven dat de betalingsafspraak € 5.000,- per week inhoudt maar dat [X BV] nog maar één keer dit bedrag heeft ontvangen.
Betalingsregeling datum 13-09-2016”) onder meer bericht:
.
Inmiddels uitsluitsel gehad. De verwerkte pallet met wild, mag je niet in de handel brengen. Grondstof voor je product is ondeugdelijk (salmonella positief).”
In de tweede helft van 2016 heeft u aan cliënte haasproducten geleverd. De NVWA heeft begin 2017 vastgesteld dat deze haasproducten besmet zijn met Salmonella en Brucella. Eén van de pallets met haasproducten die besmet bleken te zijn, was reeds in de productie van cliënte verwerkt. Cliënte kon de desbetreffende productie niet meer verkopen en heeft deze productie op last van de NVWA vernietigd. Een andere pallet is ook op last van de NVWA vernietigd. Hierdoor heeft cliënte schade geleden ter hoogte van de kosten van inkoop, productie en destructie van de desbetreffende productie. Deze schade bedraagt € 15.386,33. (…). Vanwege de hiervoor omschreven schade schort cliënte de betaling van factuur 20162850 ad € 23.120,77 op. Cliënte is bereid het schadebedrag te verrekenen met factuur (…) 20162850. (…)”
Onderstaande partijen zijn bij ons aanwezig en kunnen opgehaald worden. Partij 3 is positief getest op brucella en is aangemerkt als Cat 1.
3.Beoordeling
grief I.1-2aangevoerd en zich daarin kort gezegd op het standpunt gesteld dat zij zich jegens [Y BV] wel degelijk kan beroepen op de door [X BV] gehanteerde algemene voorwaarden en dat zij ten onrechte in de proceskosten van dit incident is veroordeeld. Het hof zal [X BV] niet ontvankelijk verklaren in het hoger beroep tegen het vonnis van 15 november 2017. In artikel 110 lid 3 Rv wordt met betrekking tot de relatieve onbevoegdheid van de rechter uitdrukkelijk bepaald dat tegen een vonnis waarin de zaak naar een andere rechter wordt verwezen geen hogere voorziening is toegelaten. De grieven zijn daarmee verworpen. Met betrekking tot de toepasselijkheid van algemene voorwaarden op de overeenkomsten tussen partijen verwijst het hof naar hetgeen hierna onder 3.7 wordt overwogen.
in conventiein de kern gevorderd:
in reconventiein de kern gevorderd:
voorwaardelijke reconventie(indien de rechtbank van oordeel is dat [Y BV] geen verrekeningsbevoegdheid toekomt met betrekking tot factuur 20162850) heeft [Y BV] gevorderd:
grief III.7(gelezen in samenhang met
grief I.1) heeft [X BV] gesteld dat de algemene voorwaarden die zij hanteert van toepassing zijn op de overeenkomsten met [Y BV] en dat aan [Y BV] geen beroep toekomt op vernietiging van die algemene voorwaarden.
koopovereenkomstenmet betrekking tot slachtafvallen van haas zijn gesloten. De stelling van [X BV] dat in dit geval de uitzondering van artikel 6:230b sub 6 BW van toepassing is omdat hij een dienstverrichter is, gaat derhalve niet op.
grief III.6 in principaal appel.
grief 1 in incidenteel appel, waarin [Y BV] aan de orde heeft gesteld dat de algemene voorwaarden in de verhouding met [X BV] niet van toepassing zijn, bestaat gezien het voorgaande geen belang.
III.10 en III.12heeft [X BV] kort gezegd gesteld dat [Y BV] niet heeft bewezen dat de door [X BV] geleverde producten besmet zijn met Brucella of Salmonella, dat een besmetting met Salmonella er niet toe leidt dat de producten niet aan de desbetreffende koopovereenkomst beantwoorden en dat [Y BV] niet tijdig heeft geklaagd.
grief III.14op het standpunt gesteld (onder verwijzing naar EU- verordening 1069/2009) dat de door hem geleverde met salmonella besmette producten legaal zijn, dat het tot het bedrijfsrisico van [Y BV] behoort als hij besmette producten geleverd krijgt en dat de met Salmonella besmette leveringen door [Y BV] bewerkt kunnen en/of moeten worden tot producten die kunnen worden verhandeld.
grieven III.10 tot en met 12 en III.14in principaal hoger beroep verworpen. De overige stellingen van partijen behoeven in dit verband geen (verdere) bespreking. Zij kunnen niet tot andere conclusies leiden dan hiervoor is overwogen.
grief III.13op het standpunt gesteld dat [Y BV] te laat heeft geklaagd. Nu [Y BV] de algemene voorwaarden die [X BV] hanteert, rechtsgeldig heeft vernietigd, passeert het hof het beroep dat [X BV] heeft gedaan op de in die voorwaarden opgenomen klachttermijn. [X BV] heeft voorts gesteld dat [Y BV] door een enkele blik op zogenaamde gezondheidscertificaten had kunnen zien dat de geleverde partijen een risico op Salmonella besmetting hadden. Die stelling wordt door het hof verworpen al was het maar omdat, zoals [Y BV] met juistheid naar voren heeft gebracht, die certificaten informatie bevatten over besmetting met Salmonella nádat die besmetting was vastgesteld. [X BV] heeft niet gesteld dat de documentatie die zij heeft verstrekt bij de aflevering van de desbetreffende partijen haasafval aan [Y BV] een indicatie bevatte voor een besmetting, in welk geval [Y BV] mogelijk daarop direct na levering alert had moeten zijn. Bovendien was het bij [X BV] bekend dat door haar geleverde partijen slachtafvallen langdurig diepgevroren bij [Y BV] werden bewaard alvorens zij tot rauw voer werden verwerkt, zodat monsterafname ook later in de tijd kon plaatsvinden zonder dat daarmee het recht om te klagen werd verspeeld. [X BV] heeft geen concrete stellingen betrokken waaruit zou kunnen volgen dat [Y BV] te laat heeft geklaagd. De grief is verworpen.
grief III.8 en 9gesteld dat [Y BV] in verzuim is geraakt ten aanzien van de wel betaalde facturen omdat tussen partijen betalingsafspraken waren gemaakt die inhielden dat [Y BV] was gebonden aan een fatale termijn van 30 dagen die op de facturen stond vermeld. Voor zover een ingebrekestelling zou zijn vereist, heeft [Y BV] onmiskenbaar laten blijken niet te zullen betalen, aldus [X BV] . Het hof schuift deze stellingen ter zijde. Uit hetgeen hierboven onder 2.3 tot en met 2.9 is vastgesteld volgt dat partijen een afzonderlijke betalingsafspraak hebben gemaakt, dat aan [X BV] werd toegestaan om gebruik te maken van opslagruimte bij [Y BV] en dat over de uitvoering van de afspraak is gecorrespondeerd. Aan die gang van zaken kan het hof geen fatale betalingstermijn voor de afzonderlijke leveringen ontlenen. [X BV] heeft niet gesteld dat zij [Y BV] op enig moment deugdelijk (op de voet van art. 6:82 BW) in gebreke heeft gesteld. Daarbij kan eveneens worden vastgesteld dat [Y BV] op facturen heeft afbetaald (dat partijen over het totaal aan betalingen van mening verschillen, komt hierna aan de orde).
grief 2 in incidenteel appelgesteld dat [X BV] in verzuim was met betrekking tot niet conforme leveringen en dat zij van haar betalingsverplichtingen is bevrijd door ontbinding van de koopovereenkomsten.
grief III.15, waarin [X BV] heeft gesteld dat hij niet te kort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomsten en aanspraak kan maken op betaling. Voor het overige faalt de grief.
grief III.5) waaruit volgens [X BV] zou moeten volgen dat [Y BV] , anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen bedrag van € 79.094,33 heeft voldaan, maar een bedrag van € 65.714,74. Het hof kan deze stelling van [X BV] niet relateren aan betalingen die mogelijk zijn gedaan op een van de twee facturen die nog door [Y BV] moeten worden voldaan. Op het genoemde overzicht staan facturen uit 2015 en facturen met andere nummers dan hierboven weergegeven. Het hof neemt het overzicht van [Y BV] tot uitgangspunt nu [X BV] eveneens ervan uitgaat dat op de facturen die zien op de besmette leveringen en op factuur 20160643 niets is betaald en zij niet heeft betwist dat [Y BV] een betaling van € 3.637,92 op factuur 20161828 heeft gedaan. Dit leidt tot de conclusie dat [X BV] nog een bedrag van in totaal € 42.930,21 (€ 30.005,95 + 12.924,26) in hoofdsom te vorderen heeft van [Y BV] . In zoverre zal de vordering van [X BV] worden toegewezen. De gevorderde wettelijke handelsrente zal eveneens worden toegewezen, te rekenen vanaf 26 november 2019 tot de dag der voldoening, nu [Y BV] de verschuldigdheid van deze rente en de ingangsdatum van de rente niet ter discussie heeft gesteld. Voor het overige heeft de rechtbank de vordering tot betaling van de zes in hoger beroep nog aan de orde zijnde facturen terecht afgewezen en falen de tegen die afwijzing gerichte grieven.
grief III. 16. Zij heeft hierin naar voren gebracht dat nergens uit blijkt dat de vernietigde partij besmet was door een levering van [X BV] . Het hof verwerpt dit standpunt. [X BV] is niet nader ingegaan op de stellingen van [Y BV] dat “Totaalvoer met Wild” een verwerkt gedeelte betrof van de leveringen met aanduiding [klant X BV] , die zoals door [X BV] erkend, besmet waren met Salmonella. Ook is zij niet ingegaan op de e-mail van de NVWA van 21 maart 2017 (hierboven onder 2.14) waarnaar [Y BV] heeft verwezen en waarin staat dat de verwerkte pallet met wild niet in de handel mag worden gebracht. De toelichting op de grief is voorts blijven steken in algemeenheden, dan wel terug te voeren op reeds hierboven verworpen stellingen. Ook over de hoogte van de schade, die door [Y BV] gemotiveerd uiteen is gezet (zie de brief van 7 augustus 2017, hierboven onder 2.21) heeft [X BV] zich slechts in globale bewoordingen uitgelaten. Dat een gedeelte van de vordering van de betreffende factuur is betaald, heeft hij niet betwist. De grief wordt verworpen.
grief III.21heeft [X BV] tevergeefs bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de rechtbank in reconventie dat [X BV] de besmette partijen moet afvoeren op straffe van de verbeurte van een dwangsom. Naar het oordeel van het hof komen de hiermee gepaard gaande kosten voor [X BV] als uitvloeisel van haar tekortkoming en de verplichting tot ongedaanmaking. [X BV] heeft geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die tot het oordeel kunnen leiden dat niet zij maar [Y BV] in het kader van de ongedaanmaking de kosten zou moeten dragen. Dat zelfde geldt voor de met Salmonella besmette partijen omdat deze niet onbewerkt verder mogen worden verhandeld (zie hierboven onder 3.8.4.3: bewerking is geen onderdeel van de bedrijfsvoering van [Y BV] ). Zelfs indien overheidsvoorschriften meebrengen dat [Y BV] voor transport en vernietiging zorg moet dragen, dan laat dat onverlet dat [X BV] op grond van haar tekortkoming en de op haar rustende ongedaanmakingsverplichting, hiervan de kosten moet dragen.
grief III.21heeft [X BV] voorts gesteld dat twee van de zes partijen zijn vernietigd door [naam 1] , dat zij de overige partijen noodgedwongen voor een aanzienlijk lager bedrag heeft verkocht aan derden en dat zij kosten heeft moeten maken voor opslag bij [naam 2] (€ 8.199,75) en voor vernietiging (€ 4.467,32). Die kosten vordert zij van [Y BV] . Het hof ziet niet in dat [Y BV] deze kosten zou moeten vergoeden aan [X BV] . Vast staat immers dat twee partijen (te weten de met Brucella besmette levering en de reeds verwerkte met Salmonella besmette levering van [klant X BV] in “Totaalvoer met Wild”) in ieder geval vernietigd moesten worden. Daarvan komen de kosten voor rekening van [X BV] , zoals hiervoor is overwogen. Nu [X BV] niet nader heeft gespecificeerd voor welke partijen (al dan niet met Salmonella besmet) kosten zijn gemaakt van opslag en zij bovendien geen inzicht heeft gegeven in de vraag welke partijen zijn doorverkocht, wijst het hof de grief ook overigens af als onvoldoende toegelicht. De vorderingen van [X BV] in principaal appel die zien op vergoeding van de genoemde kosten zullen worden afgewezen.
grief III.17gesteld dat [Y BV] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Aan deze stelling ontbreekt een deugdelijke onderbouwing. De grief wordt verworpen.
grief III.19heeft [X BV] zich erover beklaagd dat de rechtbank de vordering in reconventie van [Y BV] heeft toegelaten. Naar het oordeel van het hof heeft [Y BV] die vordering onmiskenbaar bij conclusie van antwoord en dus tijdig ingesteld. De grief wordt verworpen.
III.20heeft geen zelfstandige betekenis, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en wordt om die reden verworpen.
grief II.1-3tegen het mondelinge vonnis in incident van 24 oktober 2018. [X BV] heeft hierin op de voet van artikel 843a Rv afgifte van onderzoeksgegevens gevorderd met betrekking tot de met Brucella (en of Salmonella) besmette partijen omdat, zo stelt zij, uit de door [Y BV] overgelegde stukken niet valt af te leiden dat deze partijen tot [X BV] te herleiden zijn. De grieven falen. Het hof wijst de vordering af. Daartoe geldt het volgende. [X BV] verwijst naar haar vorderingen in eerste aanleg, ingesteld bij conclusie van 8 oktober 2018 en wenst dat deze in hoger beroep alsnog worden toegewezen. De stukken waarvan de afgifte wordt gevorderd zijn in die conclusie in algemene bewoordingen omschreven. Dat hoeft niet onder alle omstandigheden een beletsel te zijn voor toewijzing van een vordering op grond van artikel 843a Rv. Maar hier is dat wel het geval. Sinds 8 oktober 2018 zijn immers in eerste aanleg en in hoger beroep nog nadere stukken in het geding gebracht. Tegen deze achtergrond had de vordering tot exhibitie nader moeten worden toegelicht. Niet duidelijk is welke stukken in de optiek [X BV] nog zouden moeten worden verstrekt, die wel in het bezit zijn van [Y BV] , maar die niet in het geding zijn gebracht. Dit klemt temeer omdat anders dan [X BV] meent op grond van de in het geding gebrachte stukken de rapporten van Wageningen University & Research en Nutrilab wel degelijk zijn te herleiden tot in totaal vier door [X BV] aan [Y BV] geleverde partijen en de daarop betrekking hebbende facturen, zoals hierboven onder 3.8.2 en 3.8.3 is overwogen. Het station voor het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor is inmiddels gepasseerd. Bovendien heeft [X BV] niet duidelijk gemaakt waarop dat voorlopig getuigenverhoor zou moeten zien. Zij spreekt in dat verband slechts in algemene bewoordingen over “de gang van zaken” en “het feitenrelaas is onduidelijk dan wel onjuist gepresenteerd.”
grief 3beklaagd over de door de rechtbank in reconventie uitgesproken compensatie van proceskosten. Het hof wijst deze grief af omdat ook het hof tot de conclusie komt dat partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld.
vonnis in conventiegedeeltelijk wordt vernietigd en dat de vordering [X BV] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 42.930,21, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 26 november 2019, tot de dag der algehele voldoening.
vonnis in reconventiezal worden vernietigd, voor zover dit ziet op het terughalen dan wel afvoeren van de leveringen die ten grondslag liggen aan de overeenkomsten waarop de facturen 20160643 en 20161828 betrekking hebben.
eindvonnis in reconventiegedeeltelijk zal worden vernietigd. De vordering tot ontbinding zal grotendeels worden toegewezen als na te melden.
eindvonnis in conventiezal voor het overige worden bekrachtigd. Daaronder valt de bekrachtiging van de proceskostenveroordeling omdat [X BV] in conventie grotendeels in het ongelijk wordt gesteld.
vonnis in reconventiezal voor het overige worden bekrachtigd. Daaronder valt de bekrachtiging van de compensatie van proceskosten omdat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld.
principaal appelgrotendeels in het ongelijk gesteld en wordt veroordeeld in de proceskosten daarvan.
incidenteel appelzullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt nu zij over en weer in het ongelijk zijn gesteld.
4.Beslissing
in principaal en incidenteel appel: