ECLI:NL:GHAMS:2021:2606

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
200.260.592/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur bedrijfsruimte en verbouwingskosten: verplichtingen van huurder en verhuurder

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant], de huurder van een bedrijfsruimte, en GEBROEDERS [X] V.O.F., de verhuurder. [appellant] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter, waarin de vordering van [X] tot betaling van € 25.000 voor verbouwingskosten werd toegewezen. De kern van het geschil betreft de verplichtingen van [X] als huurder met betrekking tot verbouwingen aan de gehuurde ruimte en de vraag of [appellant] verplicht is de tegemoetkoming in de verbouwingskosten te betalen. Het hof heeft vastgesteld dat [X] tekort is geschoten in haar verplichtingen door zonder de vereiste sloopmelding en goedkeuring van [appellant] te beginnen met sloopwerkzaamheden. Dit leidde tot een last onder dwangsom van de gemeente en de ontdekking van asbest in het pand. Het hof oordeelt dat de tekortkomingen van [X] zo ernstig zijn dat [appellant] niet verplicht is de tegemoetkoming van € 25.000 te betalen. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering van [X] af, waarbij [X] wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.260.592/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 6887539 CV EXPL 18-9976
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 31 augustus 2021
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
GEBROEDERS [X] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. M.J. Jeths te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [X] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 21 mei 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 26 februari 2019, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [X] als eiseres en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel;
- memorie van antwoord in incidenteel appel.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 1 april 2021 nader toegelicht, [appellant] door mr. L.G.B. Jansen en mr. D.P. van den Bergh, beiden advocaat te Amsterdam, en [X] door mr. Jeths voornoemd, ieder aan de hand van pleitaantekeningen die zijn overgelegd. Partijen en advocaten hebben vragen van het hof beantwoord en inlichtingen verstrekt.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van [X] zal afwijzen, met veroordeling tot (terug)betaling van hetgeen appellant op grond van het bestreden vonnis aan [X] heeft voldaan, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van betaling door [appellant] , en met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
[X] heeft in principaal en incidenteel hoger beroep geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, onder verbetering van gronden, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
[appellant] heeft geconcludeerd tot verwerping van het incidenteel hoger beroep, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.28 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Met grief I in principaal hoger beroep heeft [appellant] aangevoerd dat de door de kantonrechter vastgestelde feiten onvolledig zijn. Zij heeft niet gesteld dat de vastgestelde feiten onjuist zijn, zodat deze feiten ook in hoger beroep tot uitgangspunt strekken. Het hof zal bij de beoordeling van het geschil aandacht besteden aan hetgeen [appellant] in hoger beroep aan feiten heeft aangevoerd, voor zover deze voor de beoordeling van belang zijn.
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
a. [appellant] is eigenaar van een bedrijfsruimte aan de [adres] , die vanaf 22 januari 2016 door [X] wordt gehuurd. [X] heeft de in die bedrijfsruimte gedreven horecaonderneming van de vorige huurder gekocht, met overname van de huurovereenkomst. Op 22 januari 2016 hebben de voormalige huurder, [appellant] en [X] de overeenkomst tot indeplaatsstelling gesloten, op grond waarvan [X] huurder van de bedrijfsruimte is geworden. In de tussen partijen geldende huurovereenkomst zijn algemene bepalingen van toepassing verklaard.
b. In de toepasselijke algemene bepalingen staat onder meer het volgende:
2.2
Huurder zal zich gedragen naar de bepalingen van de wet en de plaatselijke verordeningen (…).
2.12.1
Het is huurder niet toegestaan: (…) d. wijzigingen of voorzieningen aan te brengen in, op of aan het gehuurde die in strijd zijn met voorschriften van de overheid (…).
2.12.2
Het is huurder niet toegestaan zonder voorafgaande toestemming van verhuurder: a. in, op of aan het gehuurde wijzigingen of voorzieningen aan te brengen (…).
c. Vanaf november 2015, voorafgaand aan de totstandkoming van voornoemde overeenkomst tot indeplaatsstelling, hebben [appellant] en [X] onderhandeld over de wens van [X] om het gehuurde te verbouwen. [appellant] werd in de onderhandelingen bijgestaan door makelaar [Y] . In een brief van 30 december 2015 heeft de advocaat van [X] Vos onder meer geschreven dat [X] er groot belang bij heeft dat [appellant] in de eerste week van 2016, na inzage in de verbouwingstekeningen, zal laten weten of [X] kan verbouwen en dat in ieder geval geldt dat, indien [X] verbouwingsplannen heeft en deze ter goedkeuring voorlegt, [appellant] met voortvarendheid doch binnen een redelijke termijn van twee weken daarop dient te reageren.
d. De afspraken die uit de onderhandelingen zijn voortgekomen zijn vastgelegd in een (eveneens) op 22 januari 2016 door partijen ondertekende allonge bij de huurovereenkomst. In de allonge is onder meer het volgende opgenomen:
5. De uit te voeren verbouwing(en) moeten voorafgaand schriftelijk worden goedgekeurd door verhuurder. Deze voorgenomen verbouwing(en) moet(en) voldoen aan alle van overheidswege gestelde eisen alsmede de brandveiligheid en geluidsvoorschriften (wet milieu beheer en activiteitenbesluit). Verhuurder zal zijn toestemming niet op onredelijke gronden onthouden.
6. Verhuurder zal Gebr. [X] V.O.F. tegemoet komen in haar verbouwingskosten met een maximaal bedrag van € 25.000,-- (bedrag is incl. B.T.W.). Gebr. [X] V.O.F. zullen bij aanvang exploitatie in het gehuurde verbeteringen en werkzaamheden aan het CASCO uitvoeren bestaande uit het aanbrengen van nieuwe raamkozijnen c.q. nieuwe deuren voorzien van isolatieglas en nieuwe (brandwerende) plafonds. Indien de plafondscheiding tussen de bedrijfsruimte en de woning op de 1e verdieping niet voldoet aan de brandveiligheids- en geluidsvoorschriften dienen Gebr. [X] V.O.F. dit voor aanvang exploitatie voor hun rekening en risico te herstellen en komen verhuurder en huurder overeen dat dit niet gekwalificeerd wordt als een gebrek bij aanvang van de huurovereenkomst. Voorgenoemd plafond dient dus voor rekening en risico deugdelijk te worden aangelegd, zodoende dat een en ander voldoet aan alle vigerende wet en regelgeving, in het bijzonder de brandveiligheids- en geluidsvoorschriften. Verhuurder zal voormeld bedrag eerst vergoeden aan huurder, op 31 december 2017, na overleg van originele facturen door Gebr. [X] V.O.F. aan verhuurder, na volledige afronding en oplevering van de werkzaamheden alsmede dat huurder tot 31 december 2017 op een correcte wijze heeft voldaan aan haar verplichtingen op basis de huurovereenkomst, de indeplaatsstellingsovereenkomst en de 1e allonge. De betalingsverplichting ad € 25.000,-- zijdens Verhuurder komt te vervallen indien en voor zover huurder haar verplichtingen niet correct nakomt.
7. Gebr. [X] V.O.F. heeft aangegeven het gehuurde te willen gaan verbouwen. Verbouwingen dienen vooraf schriftelijk te worden goedgekeurd door de verhuurder. De werkzaamheden dienen op een deugdelijke wijze plaats te vinden met gebruik van kwalitatief goede materialen. Gebr. [X] V.O.F. heeft o.a. aangegeven de toiletten te willen (ver)plaatsen in de kelderruimte i.c.m. het gedeeltelijke verhogen van de begane grond vloer. Hiervoor is een omgevingsvergunning noodzakelijk alsmede mogelijk ook toestemming VvE. Wij verzoeken Gebr. [X] V.O.F. voordat zij de omgevingsvergunning hiervoor indient de verbouwingsplannen ter goedkeuring voor te leggen aan verhuurder. Dit o.a. middels bouwkundige tekeningen en offerte(s) uitvoerende aannemer(s).
e. Op 5 februari 2016 heeft de beheerder van het gehuurde, [Z] (hierna: [Z] ), [appellant] laten weten dat het gehuurde volledig door [X] was gestript en dat drie containers vol met afval op de stoep stonden.
f. Nadat [appellant] contact had opgenomen met de gemeente Amsterdam om te achterhalen of [X] handelde in overeenstemming met de gemeentevoorschriften, heeft een toezichthouder van de gemeente op 5 februari 2016 geconstateerd dat zonder sloopmelding sloopwerkzaamheden werden verricht op het adres van het gehuurde door onder andere [X] . Op het voorerf van het gebouw stonden drie volle puincontainers, waarbij onduidelijk was of zich daarin asbesthoudend materiaal bevond. De toezichthouder heeft de werkzaamheden mondeling stilgelegd.
g. De gemeente heeft [X] bij brief van 5 februari 2016, met als onderwerp ‘Stillegging sloop zonder melding’, een last onder dwangsom opgelegd en daarbij onder meer het volgende geschreven:
(…) Op het voorerf van het gebouw staan 3 puincontainers (van 9 m3 per stuk), gevuld met puin van de sloopwerkzaamheden. Onduidelijk is of zich hierin asbesthoudend materiaal bevindt.
Voor de verbouwing van de begane grond en kelder is bij stadsdeel Oost op 13 januari 2016 een omgevingsvergunning aangevraagd, hierop is nog niet beslist.
De hoeveelheid sloopafval bedraagt meer dan 10 m3.
Op grond van artikel 1.26 van het Bouwbesluit 2012 is het verboden te slopen zonder sloopmelding indien er asbest wordt verwijderd of indien de hoeveelheid sloopafval meer dan 10 m3 bedraagt. U handelt derhalve in strijd met deze verbodsbepaling. Onderdeel van een sloopmelding is een arbeidsinventarisatierapport.
Onze toezichthouder heeft op vrijdag 5 februari 2016 de illegale werkzaamheden mondeling stilgelegd. Hierbij bevestigen wij de mondelinge stillegging.
(…)
Gelet op het voorgaande gelasten wij u tot het met onmiddellijke ingang staken en gestaakt houden van alle sloopwerkzaamheden op het adres [adres] . Tevens mogen de 3 puincontainers, die op het voorerf van het pand staan, niet worden afgevoerd en dient u deze volledig af te dekken, totdat duidelijk is dat zich hierin geen asbesthoudend materiaal bevindt.
(…)
Indien u niet of niet volledig aan de lastgeving (…) voldoet, verbeurt u met ingang van de dag nadat deze beschikking is verzonden een dwangsom € 5.000,- per constatering met een maximum van € 30.000,-.
(…)
h. Op 8 februari 2016 is asbest in het gehuurde aangetroffen.
i. Bij brief van 12 februari 2016 heeft de advocaat van [appellant] [X] geschreven dat [appellant] de handelwijze van [X] beschouwt als een ernstige toerekenbare tekortkoming in de tussen partijen gemaakte afspraken (artikel 5 en 7 van de allonge) en dat [appellant] om die reden de bijdrage in de verbouwingskosten niet verschuldigd is.
j. Op 22 februari 2016 heeft [X] een sloopmelding bij de Gemeente ingediend. Op 23 februari 2016 heeft de Gemeente [X] toestemming gegeven voor asbestsanering en verdere sloopwerkzaamheden. Op 3 maart 2016 heeft de Gemeente [X] een omgevingsvergunning verleend. Op 7 en 8 maart 2016 is het asbest in het gehuurde gesaneerd.
k. Bij e-mail van 9 maart 2016 is namens [appellant] aan [X] bericht dat met de sloop van het interieur van het gehuurde kan worden gestart.
l. Op 6 juli 2016 is de door [X] geëxploiteerde horecaonderneming
[naam]geopend.
m. Bij email van 22 december 2017 aan [Z] heeft [X] [appellant] verzocht om tot betaling van het bedrag van € 25.000,= over te gaan. Bij email van diezelfde dag heeft [appellant] dit afgewezen omdat [X] zich niet had gehouden aan de in de allonge opgenomen afspraken.

3.Beoordeling

3.1.
[X] heeft in eerste aanleg gevorderd veroordeling van [appellant] tot betaling van het bedrag van € 25.000,=, vermindering van de huurprijs tot een bedrag van € 3.509,= en schadevergoeding van € 11.800,=, met rente en kosten.
3.2.
De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van het bedrag van € 25.000,= vermeerderd met rente toegewezen en de vordering verder afgewezen. [appellant] is in de proceskosten veroordeeld. Over de toewijzing van de vordering tot betaling van € 25.000,= heeft de kantonrechter, samengevat, het volgende overwogen. Vast staat dat [X] geen sloopmelding heeft gedaan, terwijl zij dat wel had moeten doen, en dat zij is tekortgeschoten in de nakoming van artikel 5 van de allonge. Welke consequenties dat heeft, hangt af van de uitleg van artikel 6 van de allonge. [appellant] heeft, onbestreden, aangevoerd dat dit artikel een incentive was voor een correcte nakoming door [X] van alle op haar rustende verplichtingen en dat bewust voor een lange proefperiode (tot 31 december 2017) is gekozen. De bewoordingen van artikel 6 van de allonge wijzen erop dat ook een lager bedrag (dan € 25.000,=) verschuldigd zou kunnen zijn en voorts dat betaling van de incentive niet alleen afhankelijk was van correcte nakoming van de reguliere huurdersverplichtingen, zoals de tijdige betaling van de huur, maar ook van correcte nakoming van de in de allonge opgenomen verbouwingsverplichtingen. De tekortkomingen van [X] zijn echter niet ernstig genoeg om de betalingsverplichting van [appellant] te laten vervallen. [X] heeft de tekortkomingen snel weer recht gezet en heeft na het opleggen van de last onder dwangsom niets meer gedaan zonder de voorafgaande schriftelijke goedkeuring van [appellant] . [X] heeft de sloopmelding op 22 februari 2016 alsnog gedaan. In de tussentijd is asbest in het pand aangetroffen, dat vervolgens door [appellant] op 7 en 8 maart 2016 is gesaneerd. Een deel van de verstreken tijd is dan ook niet het gevolg van de tekortkoming van [X] , maar komt voor rekening en risico van [appellant] . Niet valt in te zien in welk belang [appellant] door de tekortkomingen is geschaad, dan wel welk nadeel zij daarvan heeft geleden. [X] was de enige die niet aan de slag kon gaan met de verbouwing en die haar horecaonderneming daardoor later kon openen. De stelling van [appellant] dat tekortkomingen uit het verleden niet ongedaan kunnen worden gemaakt, gaat niet op omdat deze regel ziet op een tekortkoming in de nakoming van een voortdurende verplichting en dat is in dit geval niet aan de orde.
3.3.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] op met zijn grieven in principaal hoger beroep. Het incidentele hoger beroep van [X] is niet erop gericht een andere beslissing (dictum) te verkrijgen dan de kantonrechter in het bestreden vonnis heeft gegeven, maar ziet slechts op het onder de aandacht brengen van stellingen die, voor zover van belang, bij de beoordeling van de grieven van [appellant] in principaal hoger beroep aan de orde komen.
3.4.
De grieven van [appellant] lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij komen in de kern erop neer dat [X] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen op grond van de allonge en dat daardoor de verplichting van [appellant] om een vergoeding van € 25.000,= te betalen geheel is komen te vervallen. Het hof zal bij de beoordeling van de grieven eerst onderzoeken welke verplichtingen op [X] rusten en of [X] deze heeft geschonden. Indien wordt geoordeeld dat [X] op haar rustende verplichtingen heeft geschonden, komt de vraag aan de orde welke betekenis daaraan moet worden toegekend in relatie tot het vervalbeding dat aan het slot van artikel 6 van de allonge is opgenomen (‘De betalingsverplichting ad € 25.000,-- zijdens Verhuurder komt te vervallen indien en voor zover huurder haar verplichtingen niet correct nakomt’)
.
3.5.
Bij deze beoordeling wordt vooropgesteld dat een verhuurder van bedrijfsruimte belang erbij heeft om te weten wat met zijn pand gebeurt en voorts dat de huurder van zijn pand zich houdt aan de geldende regelgeving. Onder meer deze belangen van de verhuurder vormen de achtergrond van de artikelen 2.2, 2.12.1 aanhef en onder d, en 2.12.2 aanhef en onder a, van de toepasselijke algemene bepalingen. De verplichtingen van de huurder die uit deze artikelen voortvloeien zijn, met het oog op de door [X] gewenste verbouwing van het gehuurde, nader uitgewerkt en aangescherpt in de artikelen 5 tot en met 7 van de allonge, waarmee [X] akkoord is gegaan.
Op grond van de allonge was [X] onder meer verplicht om
- de uit te voeren verbouwing(en) voorafgaand schriftelijk laten goedkeuren door [appellant] ;
- verbouwingsplannen waarvoor een omgevingsvergunning was vereist ter goedkeuring aan [appellant] voor te leggen alvorens een omgevingsvergunning aan te vragen;
- ervoor zorg te dragen dat de verbouwing voldeed aan alle van overheidswege gestelde eisen.
3.6.
Zonder voorafgaande goedkeuring van [appellant] voor haar verbouwingsplannen heeft [X] een omgevingsvergunning aangevraagd. [X] is voorts begonnen met de sloop in het pand zonder dat zij de vereiste sloopmelding, met asbestinventarisatierapport, aan de gemeente had gedaan. De toezichthouder van de gemeente heeft op 5 februari 2016 vastgesteld dat de omgevingsvergunning nog niet was verleend, dat de aanwezige hoeveelheid sloopafval meer dan 10 m³ bedroeg en dat [X] in strijd met het Bouwbesluit handelde. De werkzaamheden zijn direct stilgelegd en nog diezelfde dag heeft de gemeente een last onder dwangsom aan [X] opgelegd. Hieruit volgt reeds dat de gemeente de overtreding van het Bouwbesluit door [X] hoog opnam.
3.7.
[X] is aldus tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [appellant] op grond van de allonge en de hiervoor genoemde algemene bepalingen. Deze tekortkomingen zijn van dien aard dat [appellant] niet verplicht is de tegemoetkoming in de verbouwingskosten als bedoeld in artikel 6 van de allonge aan haar te betalen. Daartoe wordt nog het volgende overwogen.
3.7.1.
[X] heeft ook in hoger beroep niet bestreden dat de tegemoetkoming in de verbouwingskosten van € 25.000,= een incentive was voor een correcte nakoming door haar van alle op haar rustende verplichtingen.
3.7.2.
De stelling van [X] dat de allonge slechts ziet op omgevingsvergunning plichtige en constructieve bouwwerkzaamheden, niet op werkzaamheden waarvoor geen vergunningplicht bestaat en die niet de constructie van het pand betreffen, acht het hof niet van wezenlijk belang voor de beoordeling van het geschil. Nog daargelaten dat [appellant] deze stelling gemotiveerd heeft betwist, staat immers vast dat [X] een omgevingsvergunning heeft aangevraagd zonder de (contractueel) vereiste goedkeuring van [appellant] voor de onderliggende bouwplannen af te wachten en dat zij, zonder de (op grond van de geldende overheidsvoorschriften) vereiste sloopmelding te doen, is begonnen met sloopwerkzaamheden. De omstandigheid dat [X] met alle rompslomp rond de ondertekening van de overeenkomsten en de allonge, het overleggen van de bouwplannen en het aanvragen van de omgevingsvergunning simpelweg niet heeft gedacht aan het doen van een sloopmelding, maakt deze tekortkoming niet minder ernstig. Het lag op haar weg te onderzoeken aan welke overheidsvoorschriften zij moest voldoen. Als zij dat had gedaan, had zij geweten van de noodzaak van een sloopmelding, met asbestinventarisatie. Het komt voor haar rekening dat zij hiervan niet op de hoogte was. Ook de stelling van [X] dat in de containers met sloopafval geen asbest is aangetroffen, kan haar niet baten. Het gaat erom dat zij een sloopmelding had moeten doen en dat niet heeft gedaan en aldus heeft gehandeld in strijd met het Bouwbesluit en daarmee met de tussen partijen geldende afspraken.
3.7.3.
Het hof kan zich niet vinden in de door de kantonrechter overgenomen stelling van [X] dat niet valt in te zien in welk belang [appellant] is geschaad door de tekortkomingen van [X] . Tot de belangen van [appellant] als verhuurder behoort immers, zoals hiervoor is overwogen, dat hij op de hoogte wordt gesteld van wat er in zijn pand gebeurt en dat [X] zich als huurder van zijn pand houdt aan de geldende regelgeving. Dat hij daaraan in het kader van de door [X] gewenste verbouwing van het pand groot belang hechtte, heeft hij nog eens extra benadrukt met het opnemen van de artikelen 5 tot en met 7 in de allonge. Kort na ondertekening van de overeenkomsten en de allonge heeft [X] desondanks in meer dan een opzicht gehandeld in strijd met deze bepalingen.
3.7.4.
Anders dan de kantonrechter is het hof ten slotte van oordeel dat de omstandigheid dat [X] zich na 5 februari 2016 aan alle gemaakte afspraken heeft gehouden en dat [appellant] uiteindelijk akkoord is gegaan met haar bouwplannen waarvoor de omgevingsvergunning was gevraagd geen afbreuk doet aan (de ernst van) de tekortkomingen.
3.7.5.
De conclusie uit het voorgaande is dat [appellant] met recht een beroep heeft gedaan op artikel 6 van de Allonge. Zijn betalingsverplichting is komen te vervallen omdat aan de voorwaarde uit dat artikel ‘indien en voor zover huurder haar verplichtingen niet correct nakomt’ is voldaan. De stelling van [X] dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [appellant] zich op het verval van zijn betalingsverplichting heeft beroepen, wordt, gelet op de ernst van de tekortkomingen, verworpen. [appellant] heeft betaling van het bedrag van € 25.000,= op juiste gronden geweigerd.
3.8.
Dat betekent dat de grieven van [appellant] slagen en voor het overige geen bespreking behoeven. [X] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel kunnen leiden. Haar bewijsaanbod wordt als niet ter zake dienend gepasseerd.
3.9.
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd. De vordering van [X] tot betaling van € 25.000,= zal alsnog worden afgewezen. [X] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties. Nu het incidentele hoger beroep niet nodig was, wordt in zoverre geen kostenveroordeling toegewezen. De vordering van [appellant] tot terugbetaling van hetgeen hij op grond van het bestreden vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente, is toewijsbaar.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover [appellant] daarbij is veroordeeld tot betaling aan [X] van € 25.000, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 31 december 2017, en tot betaling van de kosten van het geding in eerste aanleg;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van [X] tot betaling van € 25.000,=, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, en haar vordering tot betaling van de proceskosten in eerste aanleg alsnog af;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € 1.200,= voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 844,10 aan verschotten en € 4.062,= voor salaris en op € 163,= voor nasalaris, indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest de proceskosten aan [appellant] zijn voldaan, te vermeerderen met € 85,= voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
veroordeelt [X] tot terugbetaling aan [appellant] van hetgeen [appellant] ter uitvoering aan het bestreden vonnis aan [X] heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling aan [X] tot de dag van terugbetaling aan [appellant] ;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, C. Uriot en E.K. Veldhuijzen van Zanten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2021.