ECLI:NL:GHAMS:2021:2593

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
200.295.925/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar beleid en gang van zaken binnen PT Green Solutions en aanverwante vennootschappen met onmiddellijke voorzieningen

Op 26 augustus 2021 heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam een beschikking gegeven in een zaak tussen de besloten vennootschap PT Green Solutions Holding B.V. en haar dochtervennootschappen, en de aandeelhouders [E] en [D]. De verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.A. van de Hel, heeft verzocht om een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van PT Green, alsook om onmiddellijke voorzieningen te treffen. De aanleiding voor het verzoek zijn ernstige conflicten tussen de aandeelhouders, die hebben geleid tot een verstoorde bestuursstructuur en een patstelling in de besluitvorming. De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken binnen de vennootschappen. Er zijn aanwijzingen dat de bestuurders zich niet aan de wettelijke voorschriften houden en dat er sprake is van onregelmatigheden, waaronder het vervalsen van weegbonnen en het niet naleven van certificeringseisen. De Ondernemingskamer heeft besloten om een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van PT Green en heeft onmiddellijke voorzieningen getroffen, waaronder de schorsing van de huidige bestuurders en de benoeming van een beheerder voor de aandelen. De kosten van het onderzoek komen voor rekening van de vennootschappen.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.295.925/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 26 augustus 2021
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A],
gevestigd te [....] ,
VERZOEKSTER,
advocaat:
mr. J.A. van de Hel, kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PT GREEN SOLUTIONS HOLDING B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PT GREEN SOLUTIONS B.V.,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PT GREEN ENERGY B.V.,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B],
gevestigd te [....] ,
VERWEERSTERS,
advocaten:
mrs. A.V. Paardekooperen
D.A.Q. Willemse, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
e n t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[C],
gevestigd te [....] ,
2.
[D],
wonend te [....] ,
BELANGHEBBENDEN,
advocaten:
mrs. A.V. Paardekooperen
D.A.Q. Willemse, beiden kantoorhoudende te Amsterdam.
Hierna zullen partijen en andere (rechts)personen (ook) als volgt worden aangeduid:
  • verzoekster als [A] ;
  • verweersters afzonderlijk als PT Green Holding, PT Green Solutions, PT Green Energy en [B] . en gezamenlijk als PT Green;
  • verweersters en belanghebbenden gezamenlijk als PT Green Holding c.s.;
  • belanghebbenden ieder afzonderlijk als [C] en [D] en gezamenlijk als [D] ;
  • [E] als [E] ;
  • verzoekster en [E] gezamenlijk als [E] .

1.Het verloop van het geding

1.1
[A] heeft bij verzoekschrift van 21 juni 2021 de Ondernemingskamer verzocht, samengevat,
een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van PT Green over de periode vanaf januari 2020;
als onmiddellijke voorzieningen voor de duur van de procedure
a. [C] te schorsen als bestuurder van PT Green en een derde persoon te benoemen tot bestuurder van PT Green met doorslaggevende stem en te bepalen dat deze bestuurder zelfstandig bevoegd is om PT Green te vertegenwoordigen en dat deze vennootschappen niet zonder deze bestuurder kunnen worden vertegenwoordigd;
b. de door [C] gehouden aandelen in PT Green over te dragen aan een door de Ondernemingskamer te benoemen beheerder;
c. of een andere voorziening te treffen die de Ondernemingskamer juist acht;
3. PT Green te veroordelen in de kosten van de procedure.
1.2
PT Green Holding c.s. hebben bij verweerschrift van 9 juli 2021 de Ondernemingskamer verzocht het verzoek van [A] af te wijzen en [A] te veroordelen in de kosten van de procedure. Zij hebben ook zelf een verzoek gedaan. Zij hebben de Ondernemingskamer verzocht, samengevat,
een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van PT Green Holding, PT Green Energy en [B] . over de periode vanaf 1 september 2019, met bepaling dat de kosten van het onderzoek ex artikel 2:350 lid 3 BW voor rekening van respectievelijk PT Green Holding, PT Green Energy en [B] . komen;
als onmiddellijke voorzieningen voor de duur van de procedure
a. [A] te schorsen als bestuurder van PT Green Holding, PT Green Energy en [B] . en een derde persoon te benoemen tot bestuurder van PT Green Holding, PT Green Energy en [B] . met doorslaggevende stem;
b. de door [A] gehouden aandelen in PT Green Holding, PT Green Energy en [B] . over te dragen aan een door de Ondernemingskamer te benoemen beheerder;
c. of een andere voorziening te treffen die de Ondernemingskamer juist acht;
3. [A] te veroordelen in de kosten van de procedure.
1.3
De verzoeken zijn behandeld op de zitting van de Ondernemingskamer van 15 juli 2021. De advocaten hebben toen de standpunten van de verschillende partijen toegelicht aan de hand van overgelegde aantekeningen en, wat mr. Van de Hel betreft, onder overlegging van voorafgaand aan de zitting toegestuurde nadere producties 77 tot en met 112. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt.

2.Inleiding en feiten

2.1
[E] en [D] zijn broers. Tot 2012 werkten zij allebei bij Beneluxvet B.V., het bedrijf van hun familie dat zich bezighoudt met onder meer de inzameling van en handel in vetten. In 2013 zijn [E] en [D] samen PT Green gestart (waarbij PT staat voor “ [D] en [E] ”) dat deels soortgelijke activiteiten verricht. Sinds medio 2020 hebben [E] en [D] een ernstig verschil van inzicht over de door PT Green te ondernemen vetinzamelingsactiviteiten en daarmee samenhangende kwesties. Daardoor zijn de verhoudingen binnen de onderneming verstoord geraakt.
2.2
[E] en [D] zijn enig aandeelhouder en bestuurder van respectievelijk [A] en [C] . [A] en [C] houden de helft van de aandelen in en zijn elk alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van PT Green Holding (opgericht op 8 maart 2012), PT Green Energy (opgericht op 14 oktober 2013) en [B] . (opgericht 11 mei 2015). PT Green Holding is enig aandeelhouder en bestuurder van PT Green Solutions (opgericht op 20 juni 2013).
2.3
De activiteiten van PT Green betreffen de inkoop en doorverkoop (inzameling, import en export) binnen en buiten Europa van gebruikte (plantaardige en dierlijke) vetten en oliën, glycerine, pitches en residuen van dierlijke en plantaardige oorsprong. Deze producten worden geleverd aan de chemische/technische industrie voor technische toepassingen. Naast [E] en [D] zijn er circa negen personen werkzaam. De jaaromzet bedraagt gemiddeld € 30-35 miljoen. De winst was gemiddeld € 1 miljoen per jaar en is aangewend voor investeringen in de onderneming en de aankoop van vastgoed.
2.4
Voor het inzamelen en verwerken van biomassa, biobrandstoffen en biovloeistoffen moet PT Green op Europees niveau voldoen aan zogenaamde ISCC-certificering en REDcert-certificering. Voor de certificering wordt PT Green jaarlijks gekeurd door DEKRA Automobil GmbH.
2.5
In 2016 is na een onderzoek van het Openbaar Ministerie wegens verdenking van fraude met afvalstoffen beslag gelegd op vermogensbestanddelen met een totaalwaarde van meerdere miljoenen euro’s van onder meer Beneluxvet, PT Green Solutions en [B] .
2.6
In 2020 hebben [D] en [E] besloten hun gebruikelijke activiteiten uit te breiden met vetinzamelingen. Volgens [D] betrof die uitbreiding inzameling bij grotere fabrikanten (grotere horecaketens, pretparken, vakantieparken, levensmiddelenfabrikanten en dergelijke) in grote bulkinzamelingen. Vanaf medio 2020 is [E] inzamelingsactiviteiten bij kleine horecaondernemingen (snackbars, restaurants en (amateur)sportverenigingen) gaan ontplooien. Ondanks sommaties door [D] om die activiteiten te staken heeft [E] deze voortgezet. Sedertdien zijn de broers met elkaar in conflict en geregeld in gesprek over splitsing van de onderneming.
2.7
Bij brief van 12 augustus 2020 heeft de advocaat van [E] [D] onder meer laten weten dat [E] zijn bestuurstaken niet naar behoren kan uitoefenen omdat [D] [E] bij tal van belangrijke zaken niet (meer) betrekt en zijn eigen koers vaart, waardoor de situatie binnen het bestuur niet langer houdbaar is. Bovendien boezemt [D] medewerkers angst in door zijn stijl van leidinggeven.
2.8
Op 23 september 2020 heeft [D] werknemer [F] (hierna: [F] ) op staande voet ontslagen vanwege o.a. het opzettelijk vervalsen van weegbonnen.
2.9
Op 12 november 2020 heeft [A] Green Oil Recycling B.V. (hierna: Green Oil Recycling) opgericht, volgens de omschrijving bij de kamer van koophandel een groothandel in ruwe plantaardige en dierlijke oliën en vetten en oliehoudende grondstoffen.
2.1
Eind november 2020 en eind mei 2021 is de jaarlijkse keuring voor het (voortzetten van de) certificering van PT Green niet naar behoren verlopen. De certificering is tweemaal voorwaardelijk voor een half jaar verlengd.
2.11
Bij brief van 25 november 2020 heeft de advocaat van [D] aan de advocaat van [E] onder meer geschreven dat [E] sedert juni 2020 (zwaar verliesgevende) vetinzamelingsactiviteiten ontplooit die tegen de uitdrukkelijke wens van [D] ingaan, op een wijze die strijdig is met de geldende regelgeving en die een gevaar vormt voor de vergunningaanvraag van locatie Biddinghuizen. Daardoor komt het voortbestaan van de onderneming in gevaar. Verder wordt geklaagd over onregelmatigheden zoals het feit dat de wegens fraude ontslagen [F] zich op instructies van [E] beroept en op overtreding door [E] van de arbeidstijdenwet.
2.12
Bij brief van 4 december 2020 heeft de advocaat van [E] diverse bezwaren aan het adres van [D] geformuleerd, onder meer dat (a) [D] [E] niet informeert over belangrijke contacten en contracten met klanten en leveranciers, (b) er vermoedens bestaan dat [D] meer kosten aan [A] toerekent dan aan [C] , maar dat [E] van [D] geen enkel inzicht meer krijgt in de administratie en de bankgegevens (c) [D] zonder overleg personeel aanneemt en ontslaat en personeel tegen [E] opzet, zodat er binnen het bedrijf twee kampen ontstaan, (d) [D] door verschillende acties schade aan het bedrijf heeft toegebracht.
2.13
Op 8 februari 2021 heeft [D] in kort geding schorsing van [E] als bestuurder van PT Green gevorderd. In reconventie vorderde [E] de schorsing van [D] . Ter zitting is mediation overeengekomen. In het kader van de mediation is splitsing van de onderneming besproken. Het overleg daarover is op niets uitgelopen.
2.14
Vanaf 7 mei 2020 is [G] enig aandeelhouder en bestuurder van Green Oil Recycling B.V.
2.15
Nadat de kantonrechter bij beschikking van 13 januari 2021 had geoordeeld dat het ontslag op staande voet van [F] geen stand houdt, heeft zij [F] toegelaten te bewijzen dat hij weegbonnen heeft gecorrigeerd op instructie van PT Green. [E] heeft in een schriftelijke verklaring betoogd dat correctie van weegbonnen een normale praktijk is. De kantonrechter heeft bij beschikking van 19 februari 2021 geoordeeld dat [F] in zijn bewijslevering is geslaagd.

3.De gronden van de beslissing

3.1
[A] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van PT Green en dat de toestand daarvan nodig maakt dat onmiddellijke voorzieningen worden getroffen. Als toelichting heeft [A] – samengevat – naar voren gebracht dat de meningsverschillen tussen [E] en [D] hebben geleid tot een zeer ernstige verstoring van de verhoudingen binnen PT Green waardoor er geen besluiten meer kunnen worden genomen op bestuurs- en aandeelhoudersniveau. Dit heeft nadelige gevolgen voor de onderneming van PT Green Holding c.s. en de daarbij betrokkenen. [D] kan een ernstig verwijt worden gemaakt van zijn taakuitoefening als bestuurder. [A] heeft onder meer aangevoerd:
[C] is namens PT Green belangrijke contracten met klanten en leveranciers aangegaan en heeft belangrijke contacten onderhouden zonder [A/E] daarover te informeren/raadplegen, zoals een contract met Beneluxvet, een schikking van USD 75.000 met een derde partij, het opzeggen van een contract met Neufett, de conflictueuze contacten met Flexitank die leidden tot de opzegging van het contract door Flexitank en de investering in zonnepanelen ten bedrage van € 144.293;
Door toedoen van [D] heeft [E] geen toegang tot de bankgegevens, bepaalde kantoorlocaties en de administratie van PT Green;
Werknemers (zoals [H] (hierna: [H] ) en [F] ) worden zonder overleg met [E] door [D] aangenomen en ontslagen; [D] zet het personeel in als pionnen in de strijd met [E] ;
[D] heeft [H] zonder voorafgaand bestuursbesluit en zonder [E] te informeren volmachten verstrekt voor het afsluiten van inkoopcontracten tot € 15.000, welke zij bovendien heeft geschonden;
[D] saboteert structureel de vetinzamelingsactiviteiten die door [E] worden ontplooid;
[D] heeft zichzelf ten koste van PT Green verrijkt door eenzijdig zijn management fee te verhogen (van € 15.500 naar € 16.450) en aan [C] een extra management fee van € 30.229,54 toe te kennen en allerlei privé-kosten ten laste van PT Green te brengen;
[D] hanteert intimiderende, onbehoorlijke omgangsvormen in zijn communicatie met [E] , het personeel en klanten;
[C] heeft zonder instemming van [E] besloten tot een dividenduitkering uit [B] . zodat [D] deze zou kunnen verrekenen met zijn schuld aan [B] .
3.2
PT Green Holding c.s. hebben aan hun zelfstandig verzoek ten grondslag gelegd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van PT Green en dat de toestand van de vennootschappen nodig maakt dat onmiddellijke voorzieningen worden getroffen. Als toelichting is – samengevat – het volgende naar voren gebracht:
i. Er is bij PT Green sprake van een patstelling in het bestuur en de algemene vergadering, met als gevolg dat (de onderneming van) PT Green feitelijk is lamgelegd. Aan veel ondernemingsactiviteiten en vertegenwoordigingshandelingen liggen geen rechtsgeldige bestuursbesluiten ten grondslag. Al een jaar hebben er geen rechtsgeldige algemene vergaderingen plaatsgevonden.
ii. Er worden stelselmatig wettelijke voorschriften geschonden;
- ter zake van ingezameld(e) vet/olie zijn in opdracht van [E] door werknemer [F] weegbonnen vervalst;
- chauffeurs die door [E] zijn ingehuurd voor diens vetinzamelingsactiviteiten bij kleinere horecaondernemers hebben zich schuldig gemaakt aan diefstal en andere onregelmatigheden;
- schending van de Arbeidstijdenwet en de Arbeidsomstandighedenwet door medewerkers in opdracht van [E] ;
- dreigend verlies van de benodigde certificering als gevolg van nalatigheid van [E] ;
iii. [E] concurreert indirect via Green Oil Recycling met PT Green;
iv. [E] heeft door zijn handelen schade toegebracht aan PT Green. Ook het (kantoor)personeel van PT Green heeft te lijden onder het treitergedrag van [E] .
3.3
Voor zover tegen het inleidend en het zelfstandig verzoek gemotiveerd verweer is gevoerd, zal de Ondernemingskamer hieronder waar nodig op dit verweer ingaan.
3.4
De Ondernemingskamer is van oordeel dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van PT Green, die een onderzoek rechtvaardigen. Dat volgt uit wat hierna wordt overwogen.
Gebrekkige governance: besluitvorming
3.5
De verstoorde verhouding tussen [E] en [D] en hun verschil van mening over (inmiddels) zo ongeveer alles wat PT Green aangaat leidt, zoals zij beiden ook erkennen, tot een impasse in het bestuur en in de algemene vergadering van de betrokken vennootschappen. Vruchtbaar en effectief overleg tussen hen beiden is niet langer mogelijk. Dit ondermijnt de bestuurbaarheid en bedrijfsvoering van PT Green; personeel, klanten en leveranciers zijn daarvan de dupe.
3.6
Over de onder 3.1.(a) genoemde contacten en contracten alsmede over de onder 3.1.(h) genoemde dividenduitkering heeft [D] als verweer aangevoerd dat [E] onbeperkt toegang heeft tot [D] e-mail, via een cc in de e-mailcorrespondentie steeds op de hoogte is gehouden en dus alle gelegenheid heeft gehad zich over de te nemen besluiten uit te laten. Deze wijze van informeren kan echter niet met het voeren van overleg worden gelijkgesteld, laat staan met het nemen van een afgewogen bestuurs- dan wel aandeelhoudersbesluit. Ook indien, zoals [D] aanvoert, [E] over die kwesties voorheen geen bestuursverantwoordelijkheid heeft willen nemen laat dat onverlet dat hij die verantwoordelijkheid wel heeft, zodat daaraan geen rechtvaardiging valt te ontlenen voor eenzijdige besluitvorming door [D] .
3.7
Wat de toegang tot bank- en overige financiële informatie van PT Green betreft (3.1.(b)) heeft [D] aangevoerd dat hij [E] die toegang op kantoor aanbiedt, omdat hij vreest dat [E] anders de bankrekeningen leeghaalt. Volgens [E] is inzage op kantoor echter onwerkbaar vanwege de ruzie tussen hen en kan hij niet eens over de bankrekeningen beschikken; dat kan alleen [D] . De Ondernemingskamer acht het in dit licht onaannemelijk dat [E] als bestuurder effectieve toegang heeft tot de financiële informatie van de onderneming.
3.8
[D] heeft niet betwist dat hij zijn eigen vennootschap zonder overleg met [E] hogere management fees heeft toebedeeld (3.1.(f)), maar heeft opgemerkt dat de eerdere managementvergoeding te laag was en dat de salarisadministrateur dat heeft bevestigd. Daarmee erkent hij dat een voorafgaand bestuursbesluit, of goedkeuring door de algemene vergadering, ontbreekt.
3.9
Volgens [D] is het personeelsbeleid (zie 3.1.(c)) altijd zijn verantwoordelijkheid geweest en heeft de door hem aangenomen [H] door haar kennis en kunde PT Green honderdduizenden euro’s bespaard. [H] heeft de functie van office manager maar fungeert feitelijk als hoofd personeelszaken en kwaliteitsmanager met verantwoordelijkheden voor de certificering en de milieuvergunning, facilitaire zaken, ICT en administratie. Zeker in zo’n belangrijke functie geeft het te denken dat [D] eenzijdig heeft besloten daarvoor nu juist [H] in dienst te nemen; zij is de zus van [E] echtgenote, met wie [E] echtgenote is gebrouilleerd. Uit de toonzetting in de talrijke e-mails die als productie zijn ingediend volgt ook dat (ook) de verhouding tussen [H] en [E] vijandig is en inmiddels over en weer zelfs tot fysieke agressie heeft geleid. Vermelding verdient tot slot dat [D] , wederom zonder daaraan ten grondslag liggend bestuursbesluit, [H] een volmacht voor het sluiten van inkoopcontracten heeft verleend, waarvan zij de grenzen blijkens een in het geding gebrachte productie overigens niet steeds respecteert.
3.1
De slotsom luidt dat de (wijze van) besluitvorming binnen de organen van PT Green niet functioneert als gevolg van de totaal verstoorde verhouding tussen [D] en [E] . Dat vormt reeds een gegronde reden voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken. Een onderzoek is gerechtvaardigd.
3.11
Ook overigens zijn er gegronde redenen voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken. Ook de hierna te bespreken onderwerpen geven aanleiding tot een onderzoek.
Privé-kosten
3.12
Volgens [E] benadeelt [D] PT Green door privékosten (bijvoorbeeld voor een alarm, schuur, poort, hekwerk e.d.) door PT Green te laten betalen. Ook zou [D] de arbeidskosten van een Poolse medewerker, [I] (die inmiddels voor [D] privé werkt), voor een te hoog bedrag bij PT Green factureren en privé-autokosten van hemzelf en van [H] bij de onderneming neerleggen. [D] heeft op zijn beurt aangevoerd dat [E] in de tweede helft van 2020 medewerkers heeft gedwongen voor [E] in privé (maar blijkbaar op kosten van PT Green) te werken aan de renovatie van diens woning. Uit dit een en ander leidt de Ondernemingskamer af dat beide bestuurders privékosten ten laste van PT Green lijken te hebben gebracht.
Personeelsbeleid, arbeidstijdenwet en arbeidsomstandighedenwet
3.13
Het niet-verlengen door [D] van contracten van medewerkers die veel met [E] werken doet vermoeden dat [D] het vooral heeft voorzien op medewerkers waar [E] een goede band mee heeft. In dat verband heeft [E] zich ook beklaagd over het ontslag door [D] van [F] . Gezien [F] ’ rol in de hierna onder 3.18 te noemen kwestie met betrekking tot de weegbonnen is diens ontslag door [D] (en ongeacht of het gegeven ontslag op staande voet juridisch houdbaar was) naar het oordeel van de Ondernemingskamer niet onbegrijpelijk. Los daarvan bestaat wel de indruk dat het personeelsbeleid een instrument is geworden in de ruzie tussen de broers. Dat heeft, gezien ook de verklaringen van personeelsleden die in het geding zijn gebracht, een negatieve weerslag op het relatief bescheiden personeelsbestand dat kennelijk in twee kampen is verdeeld en blijkens uitlatingen ter zitting ook een bijzonder hoog verloop kent.
3.14
Waar [E] heeft geklaagd (en met e-mails, WhatsApp-berichten en verklaringen van medewerkers heeft onderbouwd) dat [D] zich op brute en intimiderende wijze tegenover het personeel uitlaat, heeft [D] op zijn beurt erover geklaagd dat [E] personeel dwingt om 60 tot 80 uur per week te werken. Toen [I] (zie 3.12) bij PT Green voor [E] werkte moest hij voor [E] extreem lange werkweken maken en [E] na het werk voorts vaak naar horecagelegenheden en daarna naar huis rijden. Omdat [I] door [E] zeer onbehoorlijk werd behandeld heeft hij ontslag genomen, aldus [D] .
De wijze waarop binnen PT Green met het personeel is omgegaan roept, gelet op het voorgaande, vragen op en verdient nader onderzoek.
Bedrijfsstrategie
3.15
Over de bedrijfsstrategie zijn de broers het oneens. [E] bestrijdt de volgens [D] gemaakte afspraak om alleen bulkpartijen vet bij grotere horecaondernemingen in te zamelen en stelt dat PT Green juist veel heeft geïnvesteerd in de vetinzameling bij kleinere horecaondernemingen. Volgens [D] is dat laatste een individuele activiteit van [E] waar geen bestuursbesluit aan ten grondslag ligt en die [E] moet staken, dan wel op eigen kosten buiten PT Green moet verrichten. De investering door PT Green van circa € 200.000 voor deze activiteiten is volgens [E] door [D] betaald, en volgens [D] door [E] .
3.16
Stukken waaruit kan worden afgeleid wat de ondernemingsstrategie was, ontbreken. Of de onderneming bij de vetinzameling bij kleinere horecaondernemingen een economisch belang heeft valt thans niet te beoordelen. Volgens [D] zijn deze activiteiten zeer verlieslatend (meer dan € 400.000 aan investeringen en operationele verliezen in 2020 en 2021), volgens [E] rekent [D] ten onrechte allerlei kosten aan deze activiteiten toe, waardoor deze verlieslatend lijken en miskent [D] bovendien dat winstgevendheid pas kan volgen ná het doen van investeringen. Wat daarvan verder ook zij, de vetinzamelingsactiviteiten bij kleinere bedrijven door [E] fungeren als splijtzwam.
Inbreuken op wet- en regelgeving
3.17
Volgens [D] gaan de vetinzamelingsactiviteiten van [E] gepaard met verschillende inbreuken op toepasselijke wet- en regelgeving.
-
fraude weegbonnen
3.18
Volgens [D] is in september 2020 ontdekt dat [F] zogenoemde weegbonnen had vervalst. Ter toelichting heeft hij het volgende aangevoerd. Weegbonnen zijn bonnen die het weegbedrijf afgeeft en waaruit (met name) het nettogewicht van het ingezamelde vet blijkt dat resteert na aftrek van verpakking, vocht en vuil. PT Green betaalt haar leveranciers een vooraf bepaald bedrag vermenigvuldigd met het aantal kilo’s van het nettogewicht. [F] had zelf weegbonnen nagemaakt waarop een lager dan het werkelijke nettogewicht stond ingevuld. In een WhatsApp-bericht van [F] van juli 2020 waarop [D] de hand heeft weten te leggen schrijft [F] zelf dat hij al maanden alle weegbonnen vervalst. Uit WhatsApps tussen [F] en [E] blijkt dat [E] desgevraagd steeds aan [F] liet weten welk nettogewicht hij diende in te vullen. Na intern onderzoek is aan een benadeeld bedrijf (CSM) schadevergoeding betaald.
Volgens [E] is er geen sprake van vervalsen maar van valide overeengekomen correcties, die ook na het ontslag van [F] nog steeds worden toegepast, ook door [D] .
3.19
Naar het oordeel van de Ondernemingskamer is het onwaarschijnlijk dat het hier om reguliere correcties gaat, al was het maar omdat die lezing geen antwoord geeft op de vraag waarom het nodig is dat PT Green zelf bonnen namaakt en deze indient alsof deze van een weegbedrijf afkomstig zijn. Evenmin verklaart het waarom [F] zelf van “vervalsen” rept. Bovendien is onwaarschijnlijk dat [D] zonder goede reden bereid is geweest tienduizenden euro’s aan schadevergoeding te betalen aan een benadeeld bedrijf.
In de ontslagzaak van [F] oordeelde de kantonrechter onder meer dat [F] handelde in opdracht van het bestuur van PT Green. Bij die opdracht was [E] in ieder geval betrokken: of dat ook voor [D] geldt, dan wel of de “correctie-activiteiten” na het vertrek van [F] op gelijke wijze zijn voortgezet, zoals [E] stelt, kan bij het onderzoek worden betrokken.
-
onregelmatigheden bij vetinzameling
3.2
[D] heeft verder aangevoerd dat door [E] ingehuurde chauffeurs bij herhaling tonnen vet meenemen bij kleine horecaondernemingen zonder te betalen en zich vooraf te melden (hij noemt dat diefstal) en zonder de voor certificering verplichte afhaalbon door de leverancier te laten ondertekenen. In dergelijke gevallen zette de chauffeur zelf een handtekening. Volgens [D] handelden deze chauffeurs op instructie van [E] . Deze praktijk is zeer beschadigend voor PT Green, dat nog steeds te maken heeft met strafrechtelijke beslagen en een nog niet afgerond onderzoek door het Openbaar Ministerie dat in gang is gezet als gevolg van onder meer dezelfde onwettige inzamelingsactiviteiten. Verder heeft [D] erover geklaagd dat [E] de voor certificering vereiste documentatie niet op orde heeft (zo kunnen de vereiste massabalansen niet worden opgesteld, die onder meer een overzicht geven van alle soorten oliën en vetten die gedurende een bepaalde periode zijn in- en verkocht) en niet reageert op de herhaalde sommaties van [H] om volgens de certificeringsvoorwaarden te gaan werken. Volgens [D] is de certificering uitsluitend voorwaardelijk verlengd; daarmee is de continuïteit van de onderneming in gevaar. Ten slotte klaagt [D] erover dat [E] door zijn werkwijze (zoals het afspuiten van voertuigen op een plaats waar dat niet is toegestaan) de vergunningsvoorwaarden overtreedt. Ook de administratie van de vetinzamelingsactiviteiten van [E] is niet op orde.
[E] heeft de verwijten van [D] bestreden, aangevoerd dat er behalve sommaties van [D] en [H] geen bewijs van is overgelegd, dat hij medewerkers juist op hun verplichtingen wijst en verder volledig bereid is iedere benodigde medewerking te verlenen.
3.21
De Ondernemingskamer acht het verweer van [E] onvoldoende in het licht van de uitgebreide en gedetailleerde e-mails die over dit onderwerp aan hem zijn gericht, waar hij maar zeer beperkt op heeft gereageerd. Kenmerkend is de e-mailuitwisseling die als productie 52 bij verweerschrift is overlegd, waaruit het volgende blijkt. Op een e-mail van 7 januari 2021 van [J] , die [E] in detail een concreet probleem voorlegt over een tussen verschillende documenten bestaand gewichtsverschil, reageert [E] op 7 en op 19 januari 2021 als volgt “
mocht je (…) ondersteuning nodig hebben, deze rol heeft [D] naar zich toegetrokken dus dan graag met hem afstemmen.” In de daarop volgende mail van [D] van 19 januari 2021 schrijft [D] aan [E] : “
Ik wil dat je [J] per omgaande fatsoenlijk antwoord geeft (…) Ook wil ik dat je de andere openstaande vragen van medewerkers per omgaande beantwoordt. [K] kan nog steeds december en het jaar 2020 niet financieel afsluiten, [L] kan de voorraden niet aansluiten, en [J] kan de tankstanden niet verantwoorden (…).” Op diezelfde dag mailt [D] aan [E] : “
Inmiddels heb ik zelf een stapeltje opdrachtlijsten tbv de routes uit de bakwagens gehaald. Ik begrijp nu waarom jij mij deze niet wilt toesturen, jij geeft namelijk opdracht aan de chauffeurs om geen bon achter te laten, je geeft bij prijs aan “geen bon”! of je geeft bij prijs aan “staat buiten”, met andere woorden pik maar in”, waarna een instructie aan [E] volgt hoe de chauffeurs te instrueren. Ook indien de toonzetting van deze (van het mailadres van [H] verzonden) e-mails [E] niet bevalt ( [E] beklaagt zich daarover) zal hij desondanks zijn verantwoordelijkheid voor de juiste gang van zaken binnen PT Green hebben te (blijven) nemen. Het is op zijn minst twijfelachtig of hij dat heeft gedaan in de mate die van hem mag worden verwacht.
Concurrerende activiteiten
3.22
[D] heeft [E] ook verweten te hebben geconcurreerd met PT Green door middel van Green Oil Recycling. Zo werden op 1 maart 2021 een aantal afvalbakken afgeleverd die voor Green Oil Recycling bestemd waren, werd [D] op 7 mei 2021 geïnformeerd dat Green Oil Recycling een bakwagen had aangeschaft en ontving PT Green op 18 juni 2021 een factuur voor gebruikt frituurvet met als referentie “Green oil”, waarvan de afzender later erkende dat deze factuur niet voor PT Green was bestemd. Volgens [D] wordt de planning van de vetinzamelingsactiviteiten niet binnen PT Green gedaan, maar via Green Oil Recycling, door een nicht van [E] en [D] , [G] . Inmiddels raakt PT Green klanten kwijt, maar komen de klachten van klanten nog wel bij PT Green terecht. De aandelen Green Oil Recycling zijn op 7 mei 2021 door [E] aan zijn nicht overgedragen. [E] weigert openheid van zaken en/of inzage in de administratie van Green Oil Recycling te geven, aldus [D] .
[E] heeft daarover verklaard dat hij niet met PT Green heeft geconcurreerd en dat hij op verzoek van [D] Green Oil Recycling heeft opgericht om daarmee na de voorgenomen splitsing van de onderneming de vetinzamelingsactiviteiten voort te zetten. Hij wilde dat doen samen met zijn nicht [G] , die ook als bestuurder was benoemd. Op 7 mei 2021 heeft [E] zijn aandelen aan [G] overgedragen omdat de gesprekken over een splitsing zijn stukgelopen.
3.23
De Ondernemingskamer is van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat [E] PT Green concurrentie heeft aangedaan terwijl hij nog bestuurder van PT Green was. Zij plaatst ook vraagtekens bij [E] verklaring over de verkoop van zijn aandelen. Het ligt niet voor de hand om een dergelijke verstrekkende stap te nemen alleen omdat (en direct nadat) de gesprekken over de splitsing op een dood spoor zijn beland. Niet kan worden uitgesloten dat [E] tot overdracht is overgegaan om onderzoek naar de concurrerende activiteiten te bemoeilijken: desgevraagd verklaarde hij op zitting niet zeker te zijn dat daarover informatie verstrekt kon worden, omdat hij geen aandeelhouder meer is van Green Oil Recycling. Dat de nieuwe aandeelhouder intussen een nicht van [E] is doet vermoeden dat [E] bij Green Oil Recycling de facto nog niet geheel uit beeld is.
Onderzoek
3.24
De Ondernemingskamer zal, gelet op wat hiervoor is vermeld, een onderzoek bevelen zoals hierna te vermelden over het tijdvak van 1 januari 2020 tot heden. De Ondernemingskamer ziet geen aanleiding om de ingangsdatum van het tijdvak op 1 september 2019 te bepalen, zoals PT Green Holding c.s. hebben verzocht, maar het staat de onderzoeker vrij om bij het onderzoek feiten en omstandigheden te betrekken die zich tot 1 januari 2020 hebben voorgedaan, indien deze licht kunnen werpen op de in deze beschikking gegrond bevonden redenen voor twijfel aan een juist beleid of een juiste gang van zaken of daarmee anderszins voldoende samenhang vertonen.
3.25
De Ondernemingskamer is van oordeel dat de toestand van PT Green, zoals die blijkt uit het voorgaande het nodig maakt de navolgende onmiddellijke voorzieningen te treffen. Zij zal [D] en [E] schorsen als bestuurder van PT Green en in hun plaats de hierna te noemen persoon tot bestuurder benoemen. Deze bestuurder zal zich bij de uitoefening van zijn/haar bestuurstaak bij PT Green naar eigen inzicht kunnen doen bijstaan door [D] of [E] , op door hem/haar te bepalen, nader te stellen voorwaarden. De Ondernemingskamer ziet ook aanleiding om de aandelen in PT Green, met uitzondering van één aandeel van ieder van de aandeelhouders, ten titel van beheer over te dragen aan een door haar te benoemen beheerder.
3.26
De te benoemen bestuurder mag het ook tot zijn/haar taak rekenen te bezien of een minnelijke regeling tussen partijen kan worden bereikt.
3.27
De Ondernemingskamer zal de kosten van het onderzoek en de te benoemen bestuurder en beheerder voor rekening brengen van PT Green.
3.28
De Ondernemingskamer zal het bedrag dat het onderzoek maximaal mag kosten niet meteen vaststellen, maar zal de onderzoeker vragen om binnen zes weken nadat hij/zij zal zijn aangewezen, een plan van aanpak en een begroting van de kosten van het onderzoek te maken en deze aan de Ondernemingskamer toe te sturen. De Ondernemingskamer zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over die begroting en vervolgens het onderzoeksbudget vaststellen.
3.29
De Ondernemingskamer ziet ten slotte aanleiding te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
beveelt een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van PT Green Solutions Holding B.V., PT Green Solutions B.V., PT Green Energy B.V. en [B] , alle gevestigd te Dronten, over de periode vanaf 1 januari 2020;
benoemt een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon om het onderzoek te verrichten;
houdt in verband met het bepaalde in 3.28 de vaststelling van het onderzoeksbudget aan;
bepaalt dat de kosten van het onderzoek ten laste komen van PT Green Solutions Holding B.V., PT Green Solutions B.V., PT Green Energy B.V. en [B] en dat zij voor de betaling daarvan ten genoegen van de onderzoeker voor het begin van zijn/haar werkzaamheden zekerheid moeten stellen;
benoemt mr. C.C. Meijer tot raadsheer-commissaris, zoals bedoeld in artikel 2:350 lid 4 BW;
schorst, bij wijze van onmiddellijke voorziening en vooralsnog voor de duur van de procedure, met ingang van heden [A] en [C] als bestuurders van PT Green Solutions Holding B.V., PT Green Energy B.V. en [B] ;
benoemt bij wijze van onmiddellijke voorziening met onmiddellijke ingang en vooralsnog voor de duur van de procedure – voor zover nodig in afwijking van de statuten – een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon tot bestuurder van PT Green Solutions Holding B.V., PT Green Energy B.V. en [B] ;
bepaalt bij wijze van onmiddellijke voorziening en vooralsnog voor de duur van het geding dat de aandelen in PT Green Solutions Holding B.V., PT Green Energy B.V. en [B] – met uitzondering van één aandeel van ieder van de aandeelhouders – met ingang van heden ten titel van beheer zijn overgedragen aan een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon;
bepaalt dat het salaris en de kosten van de bestuurder en van de beheerder van aandelen voor rekening komen van PT Green Solutions Holding B.V., PT Green Solutions B.V., PT Green Energy B.V. en [B] en bepaalt dat PT Green Holding B.V., PT Green Solutions B.V., PT Green Energy B.V. en [B] voor de betaling daarvan ten genoegen van de bestuurder en beheerder zekerheid dienen te stellen vóór de aanvang van hun werkzaamheden;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.C. Meijer, voorzitter, mr. M.M.M. Tillema en mr. W.A.H. Melissen, raadsheren, en mr. D.E.M. Aleman MBA en drs. V.G. Moolenaar, raden, in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof en mr. E.J.M. Imthorn, griffiers, en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2021.