In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 13 februari 2019 was gewezen. De verdachte was aangeklaagd voor het verlaten van de plaats van een ongeval, in strijd met artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft vastgesteld dat het bewezenverklaarde feit zich heeft voorgedaan op 10 maart 2018 te Amsterdam. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, te betalen in tien termijnen van € 50,00. Daarnaast is de eerder uitgevaardigde strafbeschikking van 26 september 2018 vernietigd.
Het hof heeft ook een vordering van de benadeelde partij toegewezen, die een schadevergoeding van € 5.217,71 heeft geëist ter zake van materiële schade. Deze vordering is toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval. De verdachte is verder veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en nog zal maken voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak. Het hof heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 60 dagen, maar deze verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer blijft bestaan, ongeacht de gijzeling.
De aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade is vastgesteld op 10 maart 2018, de datum waarop het ongeval heeft plaatsgevonden. Het hof heeft de zaak met zorg behandeld en de belangen van zowel de verdachte als de benadeelde partij in overweging genomen.