ECLI:NL:GHAMS:2021:259

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
23-002348-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake verlaten van plaats ongeval

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 13 februari 2019 was gewezen. De verdachte was aangeklaagd voor het verlaten van de plaats van een ongeval, in strijd met artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft vastgesteld dat het bewezenverklaarde feit zich heeft voorgedaan op 10 maart 2018 te Amsterdam. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, te betalen in tien termijnen van € 50,00. Daarnaast is de eerder uitgevaardigde strafbeschikking van 26 september 2018 vernietigd.

Het hof heeft ook een vordering van de benadeelde partij toegewezen, die een schadevergoeding van € 5.217,71 heeft geëist ter zake van materiële schade. Deze vordering is toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval. De verdachte is verder veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en nog zal maken voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak. Het hof heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 60 dagen, maar deze verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer blijft bestaan, ongeacht de gijzeling.

De aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade is vastgesteld op 10 maart 2018, de datum waarop het ongeval heeft plaatsgevonden. Het hof heeft de zaak met zorg behandeld en de belangen van zowel de verdachte als de benadeelde partij in overweging genomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer eerste aanleg : 13-167810-18
parketnummer hoger beroep : 23-002348-19
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam, enkelvoudige strafkamer, van 27 januari 2021 gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2019 in de zaak tegen de verdachte:
naam:
[verdachte]
voornamen: [verdachte]
geboren: op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats]
adres: [adres]

Kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 23, 24, 24a, 24c en 36f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
gepleegd
op 10 maart 2018 te Amsterdam.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 26 september 2018 onder CJIB nummer [nummer].
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
10 (tien) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 50,00 (vijftig euro).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.217,71 (vijfduizend tweehonderdzeventien euro en eenenzeventig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.217,71 (vijfduizend tweehonderdzeventien euro en eenenzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 maart 2018.
Gewezen door mr. P.C. Kortenhorst, in bijzijn van mr. E.J. de Vries en mr. R.L. Vermeulen, griffiers.
mr. P.C. Kortenhorst